top of page

"Een hogere liefde. Brieven aan een Duitse vriend" (1943-1948) Albert Camus

  • Foto van schrijver: Wouter Vanderstraeten
    Wouter Vanderstraeten
  • 9 nov 2024
  • 10 minuten om te lezen

brengt Bas Heijne het essay uit van Albert Camus "Een hogere liefde. Brieven aan een Duitse vriend" (1943-1948). Net als bij zijn eerdere analyse van Orwell en Ter Braak, slaagt Heijne erin om de filosofische inzichten van Camus onontkoombaar en relevant te maken, waardoor Camus’ pleidooi voor kritisch patriottisme en een rechtvaardige samenleving aan betekenis wint in de huidige tijd


'Het vergt heel veel om te vechten terwijl je oorlog verafschuwt, te accepteren dat je alles kwijtraakt terwijl je liever gelukkig zou zijn, om vernietiging onder ogen te zien terwijl je het idee van een hogere beschaving koestert.' (Albert Camus)


Hieronder bespreek ik eerst het essay van Bas Heijne en daarna het essay van de brieven van Albert Camus "Een hogere liefde. Brieven aan een Duitse vriend" (1943-1948).


Camus, de radicale humanist

In het essay van Bas Heijne voorafgaand aan het essay van Albert Camus "Een hogere liefde. Brieven aan een Duitse vriend." gaat Heijne dieper in op het leven en werk van Albert Camus.


In 1957 ontving Camus de Nobelprijs voor de literatuur. Vele van de Franse, progressieve intellectuelen zagen dit als het zoveelste bewijs van de conformering van Camus aan de heersende waarden. Deze hoon was het zoveelste incident tussen Camus en ondermeer Sartre en de zijnen. Camus vormde in feite de kiezel in de schoen van weldenkend Frankrijk en confronteerde Sartre en co als het ware met hun kwade geweten. Camus ging consequent in tegen het verlangen naar absolute waarheden. Voor hem kon de trouw aan bepaalde idealen nooit leiden tot blinde partijdigheid. Het leven, de mens. Niet is zwart/wit, niet is zomaar goed of fout. Voor Camus staat de mens centraal en daaraan gekoppeld het sentiment van medemenselijkheid. Voor Camus is het belangrijk om op te komen voor idealen, voor verzet, maar dit moet echter gepaard gaan met matiging.


Albert Camus was tijdens zijn Algerijnse jaren communist, maar neemt hier afstand van en rekent er zelfs mee af in zijn werk L'homme revolté (1951). Hij stelt zich de vraag waarom het streven naar de totale vrijheid steeds ontaardt in dictatuur en onderdrukking. De historische voorbeelden doen hem sterk ageren tegen de radicale navolging van een ideologie. Als Camus al radicaal was dan was dat radicaal zijn in zijn onafhankelijkheid, in zijn humanisme. Hij verstaat niet dat intellectuelen zoals Sartre het communisme blijven steunen en blind blijven voor de bloedige ontsporingen in naam van politiek engagement.


Bas Heijne besteedt ook aandacht aan de twee grote literaire voorbeelden van Camus: Fjodor Dostojevski en Franz Kafka. Beide schrijvers hielpen Camus om zijn ideeën over het absurde en het verlangen naar rechtvaardigheid en betekenis in een chaotische wereld te ontwikkelen.

Bij Dostojevski vond Camus een confrontatie met de fundamentele vragen van het bestaan, vooral over de spanning tussen leven en dood, schuld en vergeving, en de menselijke zoektocht naar betekenis te midden van lijden. Dostojevski's werk daagt de lezer uit om na te denken over morele verantwoordelijkheid en vergeving, thema’s die voor Camus essentieel waren in zijn eigen opvattingen over ethiek en gerechtigheid.


Franz Kafka, daarentegen, bood Camus een ander perspectief: de verontrustende, absurde aspecten van het menselijk bestaan. Kafka’s werken, vol met ogenschijnlijk alledaagse situaties die ontaarden in verwarrende, nachtmerrieachtige labyrinten zonder oplossing, spiegelden voor Camus de absurditeit waarin de mens gevangen zit. Kafka’s universum is er een van bureaucratie en doelloze, herhalende paden, een beklemmende wereld waarin de personages vaak een weg zoeken die er niet is.


Heel interessant is hoe Bas Heijne de rol van Camus' moeder, Catharine Helène Camus, bespreekt voor het vormen van zijn persoonlijkheid en haar subtiele rol in zijn leven en werk.

Camus groeide op in armoede in Algiers, opgevoed door zijn moeder nadat zijn vader kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog sneuvelde. Zijn moeder werkte als schoonmaakster om het gezin te onderhouden, en ondanks hun moeilijke omstandigheden bleef zij sterk en toegewijd. Ze was vrijwel doof en sprak nauwelijks, wat hun communicatie beperkt hield, maar juist deze zwijgzaamheid en haar eenvoudige, bescheiden levenshouding hadden een diepgaande invloed op Camus' denken en zijn waardering voor eenvoud, authenticiteit en innerlijke kracht. Een liefdevolle relatie maar door haar teruggetrokken en stille aard, gekenmerkt door een zekere afstand. Deze jeugd vol ontberingen vormde Camus’ besef van sociale ongelijkheid, iets dat hem later sterk zou beïnvloeden in zijn engagement met de arbeidersklasse en zijn sociale betrokkenheid in zijn literaire en journalistieke werk.

De zwijgzaamheid en eenvoud van zijn moeder vertaalde Camus in zijn werk naar een bewondering voor de pure, woordeloze liefde en de stille waardigheid van mensen die met grote moeilijkheden geconfronteerd worden. Hij omschrijft in zijn werk vaak de "tedere onverschilligheid" (l'indifférence tendre) die hij ervaart bij de natuur, specifiek de zee (" la mer) en die hij ook herkent in de houding van zijn moeder ("la mère). Deze tedere onverschilligheid verwijst naar de manier waarop de wereld, net als zijn moeder en de natuur, zonder oordeel en zonder specifieke bedoelingen lijkt te bestaan, en ondanks alles schoonheid en waarde bezit. Het zijn woorden en gedachten die ons de mens wegjagen uit het paradijs, weg van het instinctieve leven.

Haar eenvoudige en veerkrachtige levenshouding, ondanks haar harde bestaan, versterkte Camus’ overtuiging dat het leven zelf waardevol is, zelfs zonder grotere, religieuze of morele verklaringen. Dit idee loopt als een rode draad door zijn werk: het zoeken naar waardigheid, liefde en rechtvaardigheid te midden van een vaak chaotische en zinloze wereld. Wacht niet op antwoorden, maar ga zelf op zoek.


Deze levenshouding heeft hem tot zijn schrijven gebracht, zijn actieve houding in het verzet tijdens WOII, zijn aandacht voor de mensen aan de onderkant, zijn afkeer voor het intellectuele Parijse milieu, zijn afkeer voor extremisme, zijn onvoorwaardelijke humanisme. Radicaal voor het redelijke midden, menselijkheid nooit ondergeschikt aan idealen of politieke abstracties.


"Ik geloof in rechtvaardigheid, maar ik zal mijn moeder verdedigen vóór rechtvaardigheid."


In 1957, kort na het winnen van de Nobelprijs voor Literatuur, deed Albert Camus deze uitspraak tijdens een debat over zijn houding ten opzichte van het geweld in de Algerijnse onafhankelijkheidsstrijd. Camus was een pied-noir, een Fransman geboren en opgegroeid in Algerije, een land dat hij als zijn thuis beschouwde. Tegelijkertijd was hij scherp gekant tegen het Franse kolonialisme en sympathiseerde hij met de Algerijnen in hun strijd voor meer vrijheid en rechten. Wat hij echter niet kon accepteren, was het geweld en het terrorisme dat daarbij soms werd ingezet, vooral wanneer dit de levens van burgers bedreigde. Het was een persoonlijke en emotionele keuze die veel kritiek opriep, omdat sommigen het zagen als een gebrek aan solidariteit met de Algerijnse onafhankelijkheidsbeweging. Voor Camus bleef echter de waarde van het individuele leven en de bescherming van onschuldigen vooropstaan, zelfs boven politieke of ideologische idealen. Dit conflict tussen idealen en persoonlijke banden vormde een kernparadox in zijn denken, waarin hij enerzijds het streven naar rechtvaardigheid omarmde, maar anderzijds weigerde dit te doen ten koste van de menselijke waardigheid en persoonlijke liefde.



Een hogere liefde. Brieven aan een Duitse vriend (1943-1948)

Albert Camus’ Brieven aan een Duitse vriend zijn geschreven tijdens en tegen de achtergrond van de Tweede Wereldoorlog, waarin hij zijn ideeën over vrijheid, rechtvaardigheid en morele verantwoordelijkheid verwoordt. Het schrijven van deze brieven gebeurde, zoals Heijne, het omschrijft met het mes op de keel. De inhoud zou voor de Duitse bezetter voldoende zijn geweest om Camus op te pakken en misschien wel te fusilleren. De eerste twee brieven worden gepubliceerd tijdens de oorlog. De laatste 2 verschijnen samen met de reeds eerder gepubliceerde in boekvorm in 1948.


In deze brieven richt Camus zich tot een fictieve Duitse vriend, die zijn liefde voor Frankrijk in twijfel trekt omdat Camus zich niet schaart achter het agressieve nationalisme en de ideologie van de nazi’s. Camus maakt duidelijk dat zijn verbondenheid met zijn land niet gebaseerd is op blinde vaderlandsliefde, maar op een diepere waardering voor de Europese waarden van rechtvaardigheid, vrijheid en het vermogen tot zelfkritiek. Camus pleit voor een vorm van patriottisme die zich niet laat meeslepen door haat en agressie, maar eerder is geworteld in een streven naar gerechtigheid en de vrijheid van het individu.


In de eerste brief reageert Albert Camus op het verwijt van zijn denkbeeldige Duitse vriend dat hij niet werkelijk van zijn land zou houden, omdat hij weigert zich aan te sluiten bij het allesoverheersende nationalisme dat het nazi-regime predikt. Camus weerlegt deze beschuldiging door juist het tegendeel te beweren: voor hem is het zijn liefde voor de mensheid, niet voor een natie, die centraal staat. Dit universele humanisme zet hij tegenover de totalitaire ideologie van zijn Duitse vriend, die alles aan één enkel doel ondergeschikt maakt. Camus beschrijft de morele en spirituele strijd die hij voert bij de keuze om geweld te gebruiken ter verdediging van zijn land. Voordat hij tot actie kan overgaan, moet hij namelijk eerst de impuls van vriendschap en medemenselijkheid overwinnen. Voor Camus is rechtvaardigheid niet iets wat blind kan worden nagejaagd. De Fransen en vrije Europeanen maken, volgens hem, een “omweg” voordat zij zich tot geweld wenden, omdat hun keuze niet puur ideologisch of rechtlijnig is. Het maken van die omweg, de zorgvuldige reflectie en zelfbeheersing, heeft echter een hoge prijs: door twijfel en overweging hebben zij een grotere last te dragen in de strijd voor rechtvaardigheid en vrijheid. Camus benadrukt dat deze omweg, deze tijd om overweging en zelfreflectie, noodzakelijk is om een authentieke overwinning te behalen. Hij stelt dat "de geest alleen niets vermag tegen het zwaard," maar dat “de geest die zich verenigt met het zwaard zegeviert over het zwaard.” Dit betekent dat geweld pas morele waarde krijgt als het wordt geleid door een hoger ideaal, door een geest van rechtvaardigheid en medemenselijkheid, in tegenstelling tot het blinde geweld dat enkel om macht of overheersing wordt ingezet.

Op deze manier definieert Camus een hogere, morele liefde voor zijn land, een patriottisme dat geworteld is in rechtvaardigheid, vrijheid en medeleven. Deze liefde voor zijn land is volgens hem juist dieper en meer waard dan het agressieve, nationalistische fanatisme van de nazi’s. Het is een vorm van patriottisme die verankerd is in de vrijheid van de geest en de waarden van de Europese beschaving.


In de tweede brief legt Camus uit waarom hij liever kiest voor chaos dan voor onrechtvaardigheid. Hij verwerpt de ideologieën die geweld en onderdrukking rechtvaardigen, zelfs als deze systemen beweren een groter goed te dienen. Voor Camus staat de intrinsieke waarde van de mensheid boven alle dogma’s en ideologieën, en hij benadrukt dat er uiteindelijk geen enkel systeem sterker kan zijn dan de “vanzelfsprekendheid van de mensheid.” Dit betekent dat hij gelooft in de fundamentele waardigheid en vrijheid van het individu, en dat hij weigert een rechtvaardigheid te aanvaarden die het menselijke leven ondergeschikt maakt aan een ideologisch doel.

Camus voorspelt dat de "geest" – oftewel het verlangen naar vrijheid, waarheid en rechtvaardigheid – zich op een dag zal wreken op het onrecht en de onderdrukking die door totalitaire ideologieën wordt veroorzaakt. Hij gelooft dat de kracht van het menselijke bewustzijn en het morele geweten uiteindelijk de overhand zullen krijgen over systemen die proberen deze waarden te verpletteren. Om dit punt te illustreren, verwijst hij naar het verhaal van de gevangene en de aalmoezenier. Dit verhaal symboliseert de confrontatie tussen een mens die, ondanks zijn situatie, vasthoudt aan zijn innerlijke waarheid en waardigheid, en een figuur die religie of ideologie gebruikt om de gevangene te overtuigen van zijn schuld of onderwerping. De gevangene weigert echter de geruststellende woorden van de aalmoezenier, en blijft trouw aan zichzelf en aan zijn eigen overtuigingen, zelfs in het aangezicht van zijn naderende executie. Dit verzet weerspiegelt de morele integriteit die Camus ziet als essentieel voor de mensheid. Het toont hoe de menselijke geest uiteindelijk niet gebroken kan worden door dwang, angst of valse beloftes van ideologische verlossing. Voor Camus is de weigering van de gevangene een krachtig symbool van het verzet tegen elke vorm van onrechtvaardigheid en onmenselijke onderwerping. Het illustreert zijn overtuiging dat het individu – met zijn vrijheid, waardigheid en onverzettelijke geest – uiteindelijk sterker is dan welk onderdrukkend systeem dan ook. In plaats van zich te onderwerpen aan een onrechtvaardig systeem dat claimt orde en veiligheid te bieden, kiest Camus voor de onvoorspelbare vrijheid van de "chaos" waarin het individu ten minste trouw kan blijven aan zijn eigen menselijkheid.


In de derde brief benadrukt Albert Camus bekritiseert hij de nazi’s voor de manier waarop zij Europa hebben vervormd tot een bezit dat zij met geweld willen beheersen. De nazi’s hebben Europa getransformeerd in een toneel van onderdrukking, waarin zij een puur materialistisch en gewelddadig beeld hebben laten neerdalen over het continent. Voor hen is Europa enkel een bezit, een grondgebied om te veroveren en te exploiteren, zonder aandacht voor de waarden en de menselijke aspiraties die het tot een gemeenschap maken. Tegenover dit vernietigende beeld stelt Camus het idee van een vrij en verenigd Europa, dat juist een bron van inspiratie en hoop biedt aan het verzet. Camus’ liefde voor Europa is niet gebaseerd op macht of overheersing, maar op de diepere waarden van cultuur, vrijheid en geestelijke rijkdom, het vermogen tot zelfkritiek. In dit licht ziet hij de strijd tegen het nazisme niet slechts als een politieke strijd, maar als een strijd om de ziel en het culturele erfgoed van Europa zelf. Terwijl de nazi’s Europa als een middel tot macht beschouwen, zien Camus en zijn medestanders het als een waardengemeenschap die door rechtvaardigheid en vrijheid wordt gedefinieerd. Het verzet, zegt Camus, heeft zich altijd kunnen beroepen op “één idee, één hoop: Europa.” Dit ideaal van Europa, geworteld in rechtvaardigheid en gedeelde menselijkheid, is volgens hem het enige wat de strijd tegen onrechtvaardigheid kan rechtvaardigen en uiteindelijk kan winnen


In de vierde en laatste brief geschreven aan de vooravond van de bevrijding van Parijs, reflecteert Albert Camus op de gelijkenis tussen hemzelf en zijn Duitse vriend. Hoewel ze op bepaalde manieren op elkaar lijken, zijn ze toch onoverbrugbare vijanden. Camus stelt dat beiden tot dezelfde conclusie komen – dat er geen absolute, hogere betekenis is in het leven – maar dat hun reacties op deze ontdekking hen scheiden. Voor Camus ligt de ware betekenis niet in het zoeken naar een metafysisch doel, maar in het mens-zijn zelf, in het eenvoudige geluk en de vreugde van het leven, dat gekoesterd en beschermd moet worden.

Camus beschrijft hoe het verschil tussen hen en de nazi’s voortkomt uit de manier waarop zij betekenis zoeken: waar hij en zijn medestanders hun leven wijden aan het verdedigen en waarderen van de menselijke waardigheid, kiezen de nazi’s voor een soort doelloos heldendom dat geworteld is in wanhoop en vernietiging. Het nazi-ideaal van heldendom en kracht gaat uit van verwerping van het menselijke geluk, terwijl Camus juist gelooft dat de verdediging van het menselijk leven en geluk het hoogste doel moet zijn. Dit verschil tussen rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid is volgens hem essentieel: waar rechtvaardigheid mensen en hun vreugde beschermt, kiest onrechtvaardigheid voor vernietiging en macht omwille van zichzelf.

Nu de overwinning van de geallieerden dichtbij is, benadrukt Camus dat de zware prijs die hiervoor is betaald niet vergeten mag worden. De weg naar deze overwinning was lang en pijnlijk, en velen hebben hun leven gegeven om de vrijheid en waardigheid van anderen te beschermen. Ondanks het leed en onrecht dat hen door de nazi’s is aangedaan, zegt Camus echter dat zij geen haat koesteren. Voor hem betekent overwinning niet dat ze zelf tot haat moeten vervallen. Hij erkent dat het onrecht groot is, maar hij kiest ervoor om niet bitter of wraakzuchtig te worden, omdat hij gelooft dat haat alleen maar meer vernietiging brengt en niet past bij het ideaal van een rechtvaardig Europa.


Met deze laatste brief roept Camus op tot een nieuwe wereldorde gebaseerd op menselijkheid en wederzijds respect, en een afwijzing van het blinde fanatisme dat Europa in oorlog heeft gestort. Zijn brieven vormen een pleidooi voor een menselijkheid die geworteld is in liefde, rechtvaardigheid en de bescherming van het eenvoudige geluk dat het leven de moeite waard maakt.









Comentarios


bottom of page