top of page

Kunst als instrument voor de ziel – Meditatie in West-Europa 1450–1650 (2025) Annelies Vanwalleghem

Bijgewerkt op: 16 nov

ree

In de negentiende eeuw verklaarde Nietzsche God dood. Daarmee, zo stelde hij, kwam de mens alleen te staan in zijn zoektocht naar zin en moraal. Wat eeuwenlang door religieuze autoriteit werd gedragen, moest voortaan uit het individu zelf voortkomen. Het verdwijnen van dit alomvattende geloof bracht gedurende de twintigste eeuw een onmiskenbare emancipatie op gang. De toenemende secularisering ging hand in hand met de toenemende democratisering die zeker in de periode na de Tweede Wereldoorlog het leven van de gewone man en vrouw drastisch veranderde.


Toch schuilt in die bevrijding ook een leegte. Want wat blijft er over wanneer niet alleen God verdwijnt, maar ook de bijhorende verhalen, de iconografie begint te vervagen? Je zou kunnen stellen dat het terugdringen van het geloof en het onttoveren van de wereld via wetenschap en technologie de mens zonder moreel kompas heeft achtergelaten. De horizon, de zin en het doel van het leven, die door het geloof was gecreëerd en opgelegd werd langzaamaan uitgewist. De mens is echter niet enkel rationeel, maar net zo goed emotioneel. Veel mensen zijn op zoek naar antwoorden, naar zingeving, maar ook naar een gemeenschappelijke taal om over goed en kwaad, over zin en doel te spreken. De moderne mens moet nu zelf richting, betekenis en verbondenheid scheppen in een wereld die haar oude zekerheden heeft losgelaten. De fundamenten waarop de westerse democratie is gebouwd — vrijheid, gelijkwaardigheid, rechtvaardigheid — worden vandaag vanuit uiteenlopende hoeken onder druk gezet. De vraag rijst hoe we, in een tijd van individualisering en morele versnippering, nog een samenleving kunnen vormen die steunt op gedeelde waarden. Dergelijke vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden. Het kan echter steeds interessant zijn om terug te kijken naar vroegere tijden.


In haar boek Kunst als instrument voor de ziel – Meditatie in West‑Europa 1450‑1650” neemt Annelies Van Walleghem ons mee naar de periode 1450–1650, een tijd waar in West-Europa de overgang wordt gemaakt van de late middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd. Kunst stond in die periode niet louter in dienst van esthetiek, maar was doordrongen van religieuze en spirituele betekenis. Schilderijen, miniaturen en prenten werden gebruikt om de ziel te vormen, te leiden en ook wel te beteugelen. Gelovigen werden aangespoord hun eigen zielenheil na te streven door bidden, mediteren en het leven te leiden volgens de kerkelijke leer. In haar boek onderzoekt de auteur hoe kunst fungeerde als actief instrument voor zielenwerk. De mens toen stond voor fundamentele dreigingen zoals sterfelijkheid, zondigheid, vervorming van de ziel, verlies van Gods genade. Hoe krijg je echter de boodschap zo verspreid dat de volledige bevolking zich dit kon verbeelden? Via kunst kreeg men een mogelijkheid om bijvoorbeeld de dood te conceptualiseren, zonden te herkennen en beteugelen, deugden te verinnerlijken en de nabijheid van God te herstellen. Annelies Van Walleghem heeft in haar boek een indrukwekkende selectie van meer dan tweehonderd kunstwerken samengebracht bestaande uit paneelschilderijen, verluchte manuscripten, houtsneden en gravures. Aan de hand van deze werken ontvouwt ze stap voor stap de weg die de mens moest afleggen om innerlijk tot verlossing te komen.


Het boek vertrekt bij de mens in nood, gevangen tussen zonde en genade, in een kosmos waarin het goddelijke en het aardse nog innig met elkaar verweven zijn. De mens is niet autonoom, maar ingebed in een wereld waarin elk gebaar, elk beeld, elke gedachte een spirituele betekenis draagt. Vanuit dat wereldbeeld onderzoekt de auteur hoe het besef van sterfelijkheid leidde tot de meditatio mortis, de oefening van de dood, waarmee gelovigen leerden hun leven te beschouwen in het licht van de eeuwigheid. Een treffend voorbeeld is Hieronymus in zijn studeervertrek - Kring Joos Van Vleve en Pieter Coecke Van Aelst, 1530-1550 (afb. 16, pg. 21), waarin hij wijzend met zijn vinger naar een schedel de kijker recht aanstaart. De schedel fungeert als spiegel. Hij herinnert aan de vergankelijkheid van het lichaam, maar ook aan de noodzaak van inkeer. Voor de middeleeuwse toeschouwer was dit geen macaber motief, maar een oefening in aandacht, een memento mori - gedenk dat je zal sterven. Leven met de idee van sterfelijkheid was zeer aanwezig in die periode met een geneeskunde die als wetenschap nog in haar kinderschoenen stond. Wie sterft zal voor Gods genade moeten verschijnen en moeten hopen op verlossing.


In het derde hoofdstuk wordt dan ook uitvoerig stilgestaan bij de zogenaamde “verlossingseconomie”. De vraag naar schuld en genade was niet louter theologisch, maar ook materieel en visueel. Aflaten — officiële documenten of handelingen waarmee gelovigen, vaak tegen betaling of door het verrichten van bepaalde devoties, tijdelijk kwijtschelding van zondestraffen konden verkrijgen — speelden hierin een grote rol. Deze praktijk, die in de loop van de 15e en 16e eeuw steeds commerciëler werd, zou later een van de katalysatoren vormen voor de Reformatie. Gebeden, rituelen en aflaten kregen een tastbare vorm in kunstwerken die als devotionele instrumenten fungeerden. Een schilderij kon dienen als middel tot boete of als schakel in een spirituele uitwisseling tussen mens en God. Kunst trad zo op als actieve bemiddelaar: een manier om zonde te (h)erkennen, berouw te tonen en hoop op verlossing te koesteren.


Vervolgens wordt er ingegaan op de laatmiddeleeuwse meditatiepraktijken, waarin beeld en verbeelding centraal stonden. De gelovige werd aangespoord om niet enkel te kijken, maar innerlijk te participeren. Door herhaling, empathie en affectieve betrokkenheid kan de gelovige zich vereenzelvigen met het lijden van Christus of de smart van Maria. Beelden, teksten en gebaren vormden samen wat de auteur een meditatieve matrix noemt, een ritmische structuur waarin kijken en voelen samenvloeien tot een ervaring van innerlijke transformatie. In dit verband bespreekt ze de Lamentatie - onbekende schilder, ca 1515-1530 (afb. 224, pg. 205). Op het schilderij zien we het dode lichaam van Christus, omringd met een treurende Maria, Magdalena en zijn leerling Johannes. De toeschouwer wordt uitgenodigd tot medeleven en het beleven van het lijden van Jezus Christus. De verstilde pijn, de aanraking van Maria’s hand, de bleke huid van haar zoon. Het zijn visuele middelen die niet enkel ontroeren, maar de kijker tot zelfonderzoek aanzetten. Kunst werd hier een oefening in mededogen.


In hoofdstuk 5 komt de mystiek naar voren als het hoogtepunt van deze spirituele ontwikkeling. Waar in de voorgaande hoofdstukken angst voor de zonde, besef van sterfelijkheid en de zoektocht naar boete centraal stonden, verschuift hier de aandacht naar liefde, verlangen en vereniging. Mystiek is in die zin geen vlucht uit de wereld, maar een beweging van terugkeer, een proces waarin de mens zijn verloren gelijkenis met God tracht te herstellen. Deze gedachte bouwt voort op een lange traditie van spirituele filosofie, van Plato’s idee dat de ziel ooit de eeuwige waarheid aanschouwde maar die bij de geboorte vergat, tot Augustinus’ overtuiging dat de mens geschapen is naar Gods beeld (imago Dei), maar de gelijkenis verloor door de zondeval. De mystieke weg verloopt volgens een herkenbaar ritme: zuivering, verlichting en vereniging. Kunst uit deze periode probeert die innerlijke weg zichtbaar te maken. Dat gebeurt niet enkel door symboliek, maar ook via zintuiglijke middelen: het spel van licht en schaduw, de gelaagdheid van kleur, de subtiele emotie in een gezicht. Een schilderij als de Kersenmadonna van Joos van Cleve, ca 1515-1530 (afb. 220, pg. 199) bijvoorbeeld, belichaamt dit mystieke verlangen op een tedere en alledaagse manier. De spirituele waarheid wordt niet verkondigd via theologische abstractie, maar via de intimiteit van een aanrakinge, een blik.


Kunstenaars stonden voor de paradox om het onzichtbare zichtbaar te maken. Het doel was om beelden te creëren waarbij de grens vervaagt tussen mens en God, tussen materie en geest. Het goddelijke openbaart zich niet langer buiten de mens, maar in zijn innerlijk via het vermogen om te zien, te voelen en lief te hebben. Door te experimenteren met transparantie, licht en atmosferische werking trachtte men de mystieke ervaring te laten beleven door het kijken zelf. Kunst functioneerde als spiegel en als instrument: een middel tot introspectie, morele vorming en uiteindelijk tot de heling van de ziel.


Zo sluit de mystieke blik van toen verrassend goed aan bij onze hedendaagse zoektocht naar betekenis. Ook wij verlangen naar momenten van verstilling, inzicht en verbondenheid al benoemen we ze niet langer in religieuze termen. In dat opzicht herinnert het boek Kunst als instrument voor de ziel ons eraan dat spiritualiteit niet noodzakelijk gebonden is aan dogma’s, maar geworteld is in het vermogen om geraakt te worden.


Het boek eindigt met een reflectie over de hedendaagse rol van kunst als instrument van de ziel. Annelies Van Walleghem laat zien dat oude beelden, ook los van kerkelijke autoriteit, nog steeds krachtig kunnen zijn. Ze raken universele emoties, wekken ontroering en nodigen uit tot zelfonderzoek en spirituele verdieping. De inhoud van het boek suggereert dat zingeving niet verdwijnt wanneer religie haar grip verliest, maar zich kan transformeren. Kunst of breder cultuur wordt zo niet enkel esthetisch, maar existentieel. Het geeft richting, niet door voorschrift, maar door uitnodiging tot ervaren en reflectie.


Dat blijkt des te sterker in de actuele tentoonstelling Faith No More. Rituals for Uncertain Times in Abby Kortrijk.

ree

De expo, die loopt van 24 oktober 2025 tot 1 maart 2026, onderzoekt thema’s als apocalyptisch denken, (wan)hoop, rituelen en troost. Door kunst uit de periode 1450-1650, afkomstig uit de privécollectie van Annelies Van Walleghem, tegenover hedendaagse kunst te plaatsen, ontstaat een krachtige dialoog tussen verleden en heden. Als bezoeker ervaar je hoe dezelfde existentiële vragen — hoe te leven, hoe om te gaan met angst, hoe betekenis te vinden — door de eeuwen heen voortduren. De tentoonstelling maakt zichtbaar wat de kern van het boek is. Namelijk dat kunst, los van institutionele religie, een ruimte kan blijven waar zingeving wordt gecreëerd. Niet opgelegd, maar door gevoel en door ervaring. Oude devotiebeelden die ooit bedoeld waren om de ziel te vormen, blijken vandaag, in een seculiere en gefragmenteerde tijd, opnieuw te functioneren als spiegels van innerlijke introspectie, als bronnen van ontroering. In de ontmoeting tussen het historische en het hedendaagse wordt voelbaar dat de zoektocht naar betekenis niet gebroken is door de dood van God, maar eerder werd hervormd: van dogma naar ervaring, van gebod naar gevoel.

Misschien is dat de horizon die we opnieuw kunnen ontdekken. Niet als een opgelegd geloofssysteem, maar als een open ruimte waarin kunst, in al haar kwetsbaarheid en kracht, opnieuw een instrument wordt om de ziel te richten, te herstellen en te laten spreken. Ga het bekijken: Faith No More. Rituals for Uncertain Times.


Kunst als instrument voor de ziel is een boek dat je niet alleen leest, maar jou ook uitnodigt om te kijken en te blijven kijken. Het boek  is zowel intellectueel als esthetisch een prachtig object dat uitnodigt om steeds opnieuw in handen te nemen. Hulde aan uitgeverij Toth, vernoemd naar de Egyptische god die het schrift uitvond.


Wie zich wil laten raken, verdiepen of even laten stilstaan: lees dit boek, bekijk het.








 
 
 

Opmerkingen


Write a title here. Click to edit and add your own.

This is a paragraph area where you can add your own text. Just click “Edit Text” or double click here to add your own content and make changes to the font. It's a great place to tell a story about your business and let users know more about you.

bottom of page