Friedrich Nietzsche
- Wouter Vanderstraeten
- 21 jul 2023
- 21 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 26 jan 2024

Onderstaande tekst is gebaseerd op volgende boeken:
Nietzsche’s tranen - Irvin D. Yalom
Nietzsche – Stefan Zweig
Ik ben dynamiet: het leven van Nietzsche– Sue Prideaux
Nietzsche. Vrijheid scheppen – Onfray, Le Roy
Het beluisteren van de podcasts:
Het bekijken van de documentaire:
1.1 Korte biografie

Friedrich Nietzsche was een Duitse filosoof, dichter en cultuurcriticus die leefde van 1844 tot 1900. Hij werd geboren in een kleine stad in de buurt van Leipzig, waar zijn vader een dominee was die reeds vroeg aan waanzin (hersenverweking) overleed. De aftakeling en het overlijden van zijn vader doet Nietzsche reeds op jonge leeftijd twijfelen over zijn geloof.
Nietzsche was een zeer getalenteerd kind. Hij studeerde filologie met het uiteindelijke doel, ondanks zijn geloofstwijfel, dominee te worden. Tijdens zijn studies kwam hij echter in contact met de kritische Bijbelstudie waarbij de verhalen van de Bijbel gedeconstrueerd werden en de mythische aard van de verhalen blootgelegd. Net zoals Spinoza dat reeds in zijn tijd deed. De geloofstwijfel die na de dood van zijn vader eerder emotioneel was, wordt nu gesterkt door feiten. Het idee om dominee te worden, een droom van zijn moeder om Nietzsche in de voetsporen van zijn vader te laten treden, werd voor de jonge Nietzsche onmogelijk. Het christendom was in zijn ogen een dominerende kracht die de mens een leven in het hiernamaals als ultieme doel voorspiegelde en daarmee het leven op aarde degradeerde tot een voorbereiding op de hemel. Nietzsche ontwaarde voor de mens twee levenspaden. Enerzijds het rustige pad van het geloof anderzijds het onrustige pad van (zelf)onderzoek.
Tijdens zijn studie kwam hij in contact met het werk van Arthur Schopenhauer waaronder het hoofdwerk van Schopenhauer “De wereld als wil en voorstelling”. Als atheïst worstelde Schopenhauer met de vraag wat de zin van het leven is. Schopenhauer ziet het leven als een aaneenschakeling van momenten van lijden. De mens heeft een wil, verwachtingen. Om die verwachtingen in te lossen wordt de mens tot actie en dus tot lijden aangezet. Eenmaal de verwachtingen echter worden ingelost, volgt verveling en ontevredenheid waarna weer nieuwe verwachtingen gecreëerd worden en dus een nieuwe fase van lijden. De mens zit als het ware vast in de tredmolen van eeuwigdurend lijden, slachtoffer van zijn driften. De gelukkigste mens, volgens Schopenhauer, is de mens die door het leven kan gaan met een minimum aan pijn. Schopenhauer zag een belangrijke rol voor de kunst om het lijden van de wereld dragelijk te maken.
In 1869 werd hij benoemd op 24-jarige leeftijd tot docent filologie aan de universiteit van Basel in Zwitserland. Hier ontwikkelde hij zijn denken dat zeer snel als radicaal en subversief werd gezien. In deze periode werd Richard Wagner een belangrijk figuur in zijn leven. Nietzsche zag in Wagner een muzikaal genie die een culturele wedergeboorte in gang zou zetten gebaseerd op de Griekse tragedie. Zijn eerste boek De geboorte van de tragedie kwam tot stand na gesprekken met Wagner. Wagner had de ambitie om via zijn kunst samenleving te veranderen en Nietzsche wou hier een filosofisch antwoord op bieden. De belangrijkste thema s die Nietzsche later zou uitwerken aanwezig: de wil tot macht, de moraalkritiek, het amor fati en de eeuwige terugkeer. Centraal staat de vraag hoe om te gaan met lijden in een wereld zonder God. Het lijden kon een uitweg vinden in collectieve, dionysische ervaringen zoals de tragedies in het Oude Griekenland of in zijn eigen tijd de opera’s van Wagner. Het radicale van Nietzsche kwam echter in conflict met de elitaire en antisemitische Wagner. De liefde voor Wagner zou omslaan in haat.
In 1879 verliet Nietzsche de universiteit om zich volledig te wijden aan zijn denken. De universiteit werd een gouden kooi. De sleutel van het leven is het leven gevaarlijk te leiden. Nietzsche, de meester van de argwaan, zou zijn eigen pad kiezen.
Gedurende de volgende jaren, leefde Nietzsche een nomadisch en eenzaam bestaan. Hij maakte vele reizen door Europa en werkte hij aan zijn filosofische en literaire werken. Nietzsche leed constant aan ondraaglijke hoofdpijn, krampen en bloedingen. Zelfmedicatie maakte zijn lichamelijke toestand er niet beter op.
"Het licht deed helse pijn. Meestal zat hij in een verduisterde kamer achter gesloten gordijnen. Soms waagde hij een paar schreden buiten de deur, dan beschermde hij zichzelf tegen het licht met een parasol, een groengekleurde bril met dikke glazen en een snavelachtige groene zonneklep." Zijn mond was voortdurend onzichtbaar onder de snor en zijn ogen achter de groene brillenglazen. Heel zijn gezicht werd zwaar overschaduwd door een groene zonneklep. Dat gaf hem een griezelig gebrek aan expressie en een aura van noli me tangere.” Citaat uit Ik ben dynamiet ( Het leven van Nietzsche ) door Sue Prideaux”
Dankzij zijn ziekte is hij geworden wie hij was. Hij kon moeilijk lezen en schrijven waardoor hij weinig beïnvloeding ondervond van anderen. Nietzsche was vooral gezond tijdens het wandelen en het is tijdens die wandeltochten dat hij tot ideeën komt meestal uitgedrukt in aforismen.

In 1882 ontmoette Lou salomé Nietzsche via een gemeenschappelijke vriend, Paul Rée. Ze hadden in dat jaar intensief contact en discussieerden soms tien uur op een dag. ‘We plukken elkaar de woorden en gedachten gewoonweg van de lippen,’ schreef Salomé over die gesprekken. Nietzsche noemde haar ‘de enige waardige opvolger’ van zijn filosofie, maar een leerling of opvolger wilde zij niet zijn. De gesprekken die zij voerden over religie, gebruikte Salomé later in de roman Im Kampf um Gott (1885). In haar boek Friedrich Nietzsche in seinen Werken (1894) analyseerde ze zijn filosofie en verbond die met zijn leven. Salomé liet zien dat bij Nietzsche denken en persoon een eenheid zijn. Voor Nietzsche ging het echter verder dan ideeën uitwisselen. Zijn liefde voor Lou Salomé werd niet beantwoord met tweemaal een huwelijksaanzoek dat door haar geweigerd werd. Deze afwijzing samen met weinig tot geen erkenning, geldproblemen, zwakke gezondheid leidde tot een staat van constante depressiviteit. Nietzsche vond in deze periode toch de innerlijke kracht om Aldus sprak Zarathustra te schrijven. In dit boek dat vele intellectuelen zou inspireren, vertelt Nietzsche de spirituele reis van Zarathustra. Het boek is opgebouwd in parabels en vertelt de spirituele reis in de traditie van de Bijbel. Nietzsche zelf zag het ook wel als het vijfde evangelie. De centrale gedachte is het belang van de zelfoverwinning. Meer over dit boek in 1.7.
Nietzsche begon in de periode 1888 – 1889 tekenen van waanzinnigheid te vertonen. Op 3 januari 1889 deed er zich een incident voor in Turijn wat de a. Nietzsche was getuige van de afranseling van een paard op straat. In zijn poging om het paard te beschermen stortte Nietzsche in en hij gleed in een psychotische inzinking die hem verhinderde verder te werken of te communiceren.
Het laatste deel van zijn leven kon jij niet meer zelfstandig leven en werd hij verzorgd door zijn moeder en later door zijn zus Elizabeth. Zij verzamelde al zijn geschriften en maakte van Nietzsche een attractie voor bewonderaars. Elizabeth die openlijk antisemitisch was, zou het denken van Nietzsche verder uitdragen op een manier dat zijn denken vooral invloed kreeg in antisemitische en fascistische kringen. Iets waar Nietzsche zelf niets voor gevoeld zou hebben. Nietzsche vond filosofieën of ideologieën die zicht toespitsten op 1 centrale gedachte verwerpelijk en gevaarlijk. Nietzsche stierf in 1900 op de leeftijd van 55. Na zijn dood bracht Elizabeth “Wille zur Macht” uit. Het werk werd gemanipuleerd om de haar politieke ideeën te dienen. De ideeën van Nietzsche werden geïncorporeerd in het Nazisme van Hitler. De propagandafilm Triumph des Willens van Leni Riefenstahl zit vol met verwijzingen naar het Nietzscheaanse denken. Toch staat hun interpretatie van zijn diametraal op hoe hij het bedoelde.
"Bij individuen is krankzinnigheid zeldzaam; maar in groepen, partijen, naties en tijdperken is het de regel” Friedrich Nietzsche
1.2 Hoe kijkt Nietzsche naar filosoferen?
Een filosoof is een persoon die zijn leven leidt en die door de loop van zijn leven tot meningen komt. Meningen die kunnen evolueren want zoals Nietzsche zei is een vaststaande mening een dode mening. Nietzsche was van mening dat rationeel denken en logica beperkend zijn voor de menselijke geest en dat de waarheid grotendeels subjectief is.
“Filosofie is autobiografie” (aforisme uit “Voorbij goed en kwaad” Nietzsche 1886)

1.3 Hoe kijkt Nietzsche naar cultuur?
Nietzsche beschouwde kunst als een manier om te ontsnappen aan de beperkingen van de realiteit en om de menselijke geest tot ongekende hoogten te brengen. Volgens Nietzsche, is een gezonde cultuur een evenwichtige combinatie van Apollinische en Dionysische elementen, die elkaar aanvullen en versterken. Een cultuur die te veel gericht is op rationele orde zou saai en levenloos zijn, terwijl een cultuur die te veel gericht is op emotionele extase chaotisch en onhoudbaar zou zijn.
De Apollinische elementen zijn geassocieerd met de god Apollo en staan voor rationeel denken, orde, schoonheid en verfijning. Nietzsche beschouwde de Apollinische aspecten van de cultuur als een manier om onze wereld te ordenen en te begrijpen, en om de chaos van de natuur te temmen.
De Dionysische elementen zijn geassocieerd met de god Dionysus en staan voor emotie, intuïtie, wildheid en extase. Nietzsche beschouwde de Dionysische aspecten van de cultuur als een manier om de menselijke geest te prikkelen en te ontstijgen boven de realiteit, en om de menselijke drang naar ervaring en vervoering te bevredigen.
1.4 De parabel van de dolle mens
De wetenschappelijke revolutie heeft het bestaan van God overbodig gemaakt. De Copernicaanse omwenteling plaatste de aarde niet langer in het midden en de theorie van Darwin maakt een eind aan het idee dat de mens het evenbeeld van God is, maar gewoon een dier als alle andere. God als almachtig wezen is een fabel. De mens is niet het doel van de schepping. De dood van God is een overwinning van de wetenschap, maar wat komt er na de dood van God?
De parabel van de dolle mens (Friedrich Nietzsche De vrolijke wetenschap , 3e boek , 125)
- Hebt gij niet gehoord van de dolle mens, die op klaarlichte morgen een lantaarn opstak, op de markt ging lopen en onophoudelijk riep: 'ik zoek God! Ik zoek God!' - Omdat er daar juist veel van die lieden bijeen stonden die niet aan God geloofden, verwekte hij een groot gelach. 'Is hij soms verloren gegaan?' vroeg de een. 'Is hij verdwaald als een kind?' vroeg de ander. 'Of heeft hij zich verstopt? Is hij bang voor ons? Is hij scheep gegaan? Naar het buitenland vertrokken?' - Zo riepen en lachten zij door elkaar. De dolle mens sprong midden tussen hen in en doorboorde hen met zijn blikken. 'Waar God heen is?' riep hij uit. 'Dat zal ik jullie zeggen! Wij hebben hem gedood - jullie en ik! Wij allen zijn zijn moordenaars! Maar hoe hebben wij dit gedaan? Hoe hebben wij de zee kunnen leegdrinken? Wie gaf ons de spons om de horizon uit te vegen? Wat hebben wij gedaan, toen wij deze aarde van haar zon loskoppelden? In welke richting beweegt zij zich nu? In welke richting bewegen wij ons? Weg van alle horizonnen? Vallen wij niet aan één stuk door? En wel achterwaarts, zijwaarts, voorwaarts, naar alle kanten? Is er nog wel een boven en beneden? Dolen wij niet als door een oneindig niets? Ademt ons niet de ledige ruimte in het gezicht? Is het niet kouder geworden? Is niet voortdurend nacht en steeds meer nacht in aantocht? Moeten er 's morgens geen lantaarns worden aangestoken? Horen wij nog niets van het gedruis der doodgravers die God begraven hebben? Ruiken wij nog niets van de goddelijke ontbinding? - ook goden raken in ontbinding! God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe zullen wij ons troosten, wij moordenaars? Het heiligste en machtigste dat de wereld tot dusver bezeten heeft, is onder onze messen verbloed - wie wist dit bloed van ons af? Met welk water kunnen wij ons reinigen? Welke zoenoffers, welke heilige spelen zullen wij moeten bedenken? Is niet de grootte van deze daad te groot voor ons? Moeten wij niet zelf goden worden om haar waardig te schijnen? Nooit was er een grotere daad - en wie er ook na ons geboren wordt, om wille van deze daad behoort hij tot een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot dusver geweest is!'- Hier zweeg de dolle mens en keek opnieuw zijn toehoorders aan. Ook zij zwegen en keken bevreemd terug. Eindelijk wierp hij zijn lantaarn op de grond, zodat die in stukken sprong en uitdoofde. 'Ik kom te vroeg,' zei hij toen, 'het is mijn tijd nog niet. Dit ongelooflijke gebeuren is nog onderweg. Het maakt een omweg - het is nog niet tot de oren der mensen doorgedrongen. Bliksem en donder hebben tijd nodig, het licht der gesternte heeft tijd nodig, daden hebben tijd nodig, ook nadat ze gedaan zijn, om gezien en gehoord te worden! Deze daad is nog steeds verder van hen af dan de verste gesteenten - en toch hebben ze haar zelf verricht !' - Men vertelt verder, dat de dolle mens diezelfde dag nog verscheidene kerken binnengedrongen is en daar zijn requiem aeternam deo aangeheven heeft. Naar buiten gebracht en ter verantwoording geroepen zou hij telkens alleen maar het volgende geantwoord hebben: 'Wat zijn deze kerken eigenlijk nog, als ze niet de graven en gedenktekenen Gods zijn?'
Vertaling : P. Hawinkels (Amsterdam , 1976)
In deze tekst laat Nietzsche de dolle mens de anderen nadenken. De vragen die hij bij hen wil oproepen zijn: Wat betekent het dat God dood is en wat komt er in de plaats? God was het begin en het einde. Nu we voorbij God zijn valt dat begin en einde weg? Beseft de mens voldoende wat dit betekent? Je zou God als een uitvinding kunnen zien die een grote waarde had voor de samenleving net als andere belangrijke uitvindingen zoals bijvoorbeeld het wiel. Stel dat het wiel “dood” wordt verklaard en er vanaf dat moment geen wiel meer te vinden is in onze samenleving. Hoe zouden we daarmee omgaan?
De mens heeft God dood verklaard en creëert daarmee een vacuüm. Het geloof dat wegvalt zal vervangen worden door andere idealen in de plaats van God. Is dit de waarheid voor de wetenschap? De vooruitgang als ideaal van de Verlichting? God werd vervangen door een nationale vlag, een totalitaire ideologie. God werd vervangen door een kredietkaart, door de baksteen in de maag. God werd vervangen door het schoonheidsideaal, likes, kudo’s, … De leegheid van de menselijke moraal leidt tot banaliteit. De religie van het comfortabele leven. Dit zijn allemaal plaatsvervangers. God is misschien door de mensen dood verklaard, maar de denkstructuren zijn niet veranderd. Deze vragen zal de “antichrist” Nietzsche zijn leven lang achtervolgen.
1.5 De parabel van de kameel, de leeuw en het kind
In zijn boek Aldus sprak Zarathoestra beschrijft Nietzsche op een bepaald moment hoe de Westerse mens drie gedaantewisselingen moet doorlopen. Eerst leeft hij als een kameel, dan als een leeuw en tenslotte als een kind.
Eerst leven mensen als kamelen, bereid om als een lastdier allerlei op zich te nemen. Angstig om tot een eigen opvatting te komen maar zich altijd aanpassend door zich te schikken naar allerlei wetten en verordeningen. De kameel staat voor de gebonden geest. Velen komen niet voorbij dit stadium.
Dan komt de periode van de leeuw, die zich in de woestijn terugtrekt waar hij brullend roept ‘ik wil, ik wil’ en daarbij alle hem opgedrongen waarden afschudt. De leeuw staat voor de rebel of de revolutionair omdat hij zich gedwongen voelt om in opstand te komen tegen de heersende normen. De leeuw is echter niet in staat tot het scheppen van nieuw leven en nieuwe waarden. Een woedend ‘neen’ tegen alles wat wordt opgedrongen, een schreeuwend ‘ik wil, ik wil’ zonder goed te weten wat men eigenlijk wil.
Alhoewel deze fase negatief lijkt, is ze nodig omdat zo een derde periode kan aanbreken: die van het kind.
Onschuldig en vergeten is het kind, een nieuw beginnen, een spel, een uit zichzelf rollend rad, een eerste beweging, een heilig ja-zeggen. (Aldus sprak Zarathoestra p. 37)
Het kind is voor Nietzsche de ultieme vrije geest. Het kind voelt zich namelijk niet gebonden aan maatschappelijke normen en voelt dus ook niet de noodzaak zich ertegen te verzetten.
Het kind of de nieuwe mens zal een spontaan levend wezen zijn, onbelemmerd door de zware erfenis van de Westerse traditie, aldus Nietzsche. Het moet leren opnieuw oog te krijgen voor een feestelijk leven, een leven dat gedragen wordt door een scheppende kracht, die al levend haar waarden ontwerpt. Alleen zo bevrijden we ons uit een neerdrukkend nihilisme.
1.6 De slavenmoraal
Nietzsche was een denker voorbij goed en kwaad en een criticus van de traditionele morele waarden die hij beschouwde als slaafs en zwak. Nu we voorbij God zijn valt de werkelijkheid ook samen met chaos.
Nietzsche zei “In den beginne was de onzin. En de onzin was, bij God. En God (goddelijk) was de onzin.'”
Met deze woorden drukte hij uit dat onzin het eerste of het laatste woord is over de werkelijkheid. De werkelijkheid is chaos en als mens moeten we die chaos omarmen. Het idee van de chaos komt ook tot uiting in zijn Wille zur macht. Nietzsche stelt dat alles in de natuur, waaronder menselijke acties, wordt gedreven door de wens om macht te verkrijgen en uit te oefenen. Alles = wil tot macht. Dat alles is dus niet te reduceren tot een eenheid. Er bestaat niet zoiets als een eenheid. Een individu is geen eenheid, maar een veelheid van driften, verlangens, ambities, ervaringen,… De werkelijkheid = wil tot macht = strijd = chaos. In dit alles ligt ook de zoektocht naar moraal. Nietzsche ziet de wil tot macht ook tot uiting komen in de moderne wetenschappen, de moderne kunsten en de moderne politiek. Alles waarop Nietzsches tijd - en dat is in grote lijnen ook onze 'moderne' tijd - trots was, wordt door hem genadeloos aangevallen. Begrippen als 'wetenschappelijke objectiviteit', 'sympathie', 'ethische verantwoordelijkheid' worden minutieus ontleed en tot hun werkelijke oorsprong herleid: de wil tot macht.
Elke moraal maakt volgens Nietzsche de wereld éénduidig, éénzinnig. Elke moraal is een poging om de wereld zinnig te ordenen en normen en waarden te scheppen waaraan men zich dient te houden om het leven te leiden. Dit komt goed tot uiting in religies, maar ook in politieke systemen zoals het communisme, fascisme en andere. Nietzsche spreekt van een slaven- of kuddemoraal waarbij angst de moeder van de moraal is. Waarbij middelmatigheid het doel is.
Nietzsche introduceert de genealogie van de moraal als methode: de vraag is hoe waarden tot stand komen. De vraag is dus niet alleen welke waarden juist of goed zijn, maar hoe je bepaalt welke waarden je nastreeft. Onuitgesproken bepalen twee krachten de dominante waardeschalen.
Volgens Nietzsche kan je een levensbevestigende houding aannemen – dan omarm je het leven zoals het is, en al wat daarbij hoort (zelfs het manifest onaangename). Dit past bij de hogere mens. De hogere mens is veerkrachtig, houdt van zichzelf, heeft een doel en durft ja zeggen tegen het leven. De hogere mens aanvaardt zijn leven en heeft geen nood aan geloof om het nut van zijn leven te bevestigen.
Of je hebt een levensontkennende houding – dan minacht je het leven zelf. Dit past bij de lagere mens. De lagere mens heeft een gebrek aan veerkracht en vlucht weg van het leven. De waarde aan dit leven wordt gegeven via het geloof en de belofte van een leven na de dood. De eigen wil wordt onderdrukt in functie van het gemeenschappelijke.
De mens heeft de opdracht om voorbij het perspectivisme (je ziet alles gekleurd) te komen. Lagere mensen zitten vast in één perspectief en voor hen is het onmogelijk de wereld te zien/ervaren los van dat perspectief. Hogere mensen kunnen meerdere perspectieven innemen en zijn zich ervan bewust dat ze een perspectief hebben en kunnen zo tot meer objectiviteit komen. Hoe objectiever de waarden, hoe beter de waarden. Hoe meer ze objectief zijn, hoe meer ze zich richten op de volledige mensheid. Nietzsche maakt dus een onderscheid tussen heren- en slavenmoraal.
Nietzsche verbindt ressentiment met die laatste houding, dat hij bij uitstek in het christendom ontwaart. De idee dat seksualiteit iets onreins is, bijvoorbeeld, volgt uit die afkeer voor het aardse; alsook dat de mens zelf de oorzaak is van zijn lijden (door de erfzonde). Bij het leven horen onzekerheid, lichamelijkheid en eindigheid … Het christendom plaatst hier stellige zekerheden, ascetisme en een hemel als beloning voor het aardse lijden tegenover. Zo wordt dat geloof ‘de verbeteringsmachine van de zondige mens’. Die verdorven mens krijgt voortdurend voorgespiegeld hoe hij zou moeten zijn. Dat ideaalbeeld verschilt zo van hoe hij is, dat hij zich schuldig, beschaamd, nederig en klein voelt. In het evangelie v an Lucas lezen we “wie zich verheft zal vernederd worden, wie zich vernedert zal verheven worden”. Geloof roept op tot zondaars en schuldbesef. De nederigheid die gepredikt wordt, is valse ijdelheid. Het doel is anderen domineren.
Nietzsche beschuldigde de slavenmoraal ervan negatieve eigenschappen te eren zoals lijdzaamheid, nederigheid en zelfverloochening, en positieve eigenschappen zoals ambitie en individualisme te veroordelen. Deze moraal zou ook gericht zijn op het verminderen van de spanningen tussen de groepen en het handhaven van de status quo.
Waarden uit de slavenmoraal zijn volgens Nietzsche instrumentele waarden die passen bij het soort leven dat “slaven” waardevol vinden. De moraal van alledag is een waardeloze slavenmoraal, maar is wel de heersende moraal. De slavenmoraal heerst niet alleen, maar zorgt ook voor beïnvloeding van de herenmoraal. Heren zullen niet meer inzien wat de beste moraal is en zullen zich daarom onder dwang aanpassen. De slavenmoraal moet daarom ondergewaardeerd worden want verslapt de samenleving.
Wanneer we bovenstaande naar vandaag vertalen kan de moraal van het waarderen van slachtofferschap duidelijk als een onderdeel worden gezien van de slavenmoraal. De moraal van Nietzsche kan gezien worden als een manier om naar het leven te kijken: ga je actief in het leven staan of wil je je in de machteloosheid wentelen? Wie slachtofferschap cultiveert put er vaak morele superioriteit uit en leidt tot censuur van de andere mening. Het doorgedreven verdedigen van gelijkheid kan tot censuur leiden en leidt niet tot universalisme maar tot polarisering.
Nietzsche, zoon van een dominee, herkende de christelijke waarden en het ressentiment diep in zichzelf. Hierover gaat de overwinning op tegenslag waar je beter zou uitkomen: in een lange periode van ziekte (zware migraine, enz.) leerde de filosoof in zichzelf de levensontkennende strevingen te onderscheiden. In die beweging, schrijft hij, ‘buit een geslaagd mens vervelende voorvallen tot zijn eigen voordeel uit; wat hem niet ombrengt, maakt hem sterker.’ En ‘dat ik vrij ben van ressentiment, wie weet hoe zeer ik ook in dat opzicht dank verschuldigd ben aan mijn lange ziekte!’ (uit ‘Ecce Homo’).
Tegenover het ressentiment stelt Nietzsche ‘amor fati’, liefde voor het lot: wat je ook doet, je bent je voortdurend bewust van het kwetsbare, breekbare, vergankelijke, dat eigen is aan het leven. En je aanvaardt het, omdat het leven op die manier de moeite waard wordt. Zo wordt liefhebben genoeg van iemand houden om een gebroken hart te willen hebben als het afloopt. Eindigen doet het onvermijdelijk, vrijwillig of onvrijwillig. Liefde is dus geen zoektocht naar een ‘goed gevoel’, en verdriet is geen springplank naar persoonlijke winst. Dit is ware moed: de realiteit in het aangezicht kijken, en er van houden.
Nietzsche filosofische motto is dan ook niet ‘de eeuwige vooruitgang’ of ‘de eeuwige groei’, maar ‘de eeuwige terugkeer van het gelijke’. Nietzsche stelt het volgende gedachtenexperiment voor:
“Stel dat op een dag of nacht een demon achter je aan zou sluipen tot in je eenzaamste eenzaamheid en dat hij tegen je zou zeggen: ‘Dit leven zoals je dat nu leidt en hebt geleid, zul je nog eens opnieuw moeten leiden en ontelbare keren opnieuw; en er zal niets nieuws in voorkomen, maar elke pijn en elke vreugde en elke gedachte en zucht en al het onuitsprekelijk kleine en grote in je leven zullen naar je terugkeren, in precies dezelfde volgorde, zelfs deze spin en het maanlicht tussen de boven, en ook dit moment en ikzelf. De eeuwige zandloper van het bestaan wordt steeds opnieuw omgedraaid, en jij net zo, stofje!’ Zou je je dan niet op de grond werpen en met je tanden knarsen en de demon die aldus tot je had gesproken vervloeken? Of heb je ooit een geweldig moment beleefd waarop je tegen hem had gezegd: ‘Je bent een god en ik heb nog nooit zoiets goddelijks vernomen.’ Als die gedachte je in bezit zou nemen, zou die een ander mens van je maken of je misschien verpletteren.”
Hij stelt de mens tot doel dat wat bestaat, zo te omhelzen, dat je niet wil dat de dingen anders zijn dan ze zijn. De voordelen van tegenslag kunnen dus betekenen dat je onvermoede kwaliteiten in jezelf ontdekt en je waardeschaal herbekijkt. Maar die herijking neemt het lastige, het onaangename niet weg, en ze belooft er ook geen compensatie voor. In dit gedachtenexperiment zit de essentie van Nietzsches visie op het leven. “Word wie je bent”. Ga het lijden niet uit de weg om jouw leven te leiden zoals Schopenhauer voorstelde of zie het lijden niet als een straf van God. Ga het leven aan. Durf te lijden en overwin het.
Zijn aforisme “Wat me niet doodt, maakte me sterker.” moet ook in dit licht gezien worden. Deze uitspraak wordt al te vaak verkeerd gebruikt en wordt ingepast in de positiviteitsdwang of toxische positiviteit. Wie niet mee kan, mag een kwaad geweten worden aangepraat, zodat die persoon schuld en schaamte voelt over het eigen onvermogen. Dat de ideale mens de neiging tot verdriet, verlies of woede in zichzelf kan en moet ontkennen. Dat het individu zijn lot beheerst, als het zich maar voldoende disciplineert. Moed wordt dan altijd maar verder doen, tegen elke nuchtere realiteitszin in. Wie zo’n positiviteit aanprijst, spiegelt zijn eigen verlangen om verdriet en eindigheid te kunnen controleren. Of om ze te kunnen compenseren, alsof er een wereld mogelijk is waarin elk lijden betekenisvol en zelfs nuttig wordt. Dat is de ontkenning van het leven zelf.
Dat elke tegenslag tot persoonlijke groei lijkt, klopt dus niet. Bij blijvende trauma’s, onherstelbaar verlies of een nakend levenseinde is het zelfs een absurde veronderstelling. Nietzsche reageerde tegen geïdealiseerde verhalen, die een beloning voor pijn en lijden voorstellen. Ironisch genoeg is zijn eigen aforisme een deel van de fabel geworden; van het verhaal dat een individu zijn leven helemaal in de hand heeft, als hij maar hard genoeg probeert.
1.7 Aldus sprak Zarathustra
Vele van bovenstaande termen en aforismen die reeds werden besproken, zijn ontleend uit ‘Aldus sprak Zarathustra’, zijn belangrijkste werk. Nietzsche vereenzelvigt zich hierin met een Perzische wijsgeer, de eerste die een onderscheid maakte tussen licht en donker, tussen goed en kwaad. Het boek is een verzameling spreuken, vol directe levenswijsheid. Wijsheid omtrent het leven zoals hij dat verstaat, leven dat op de spits gedreven wordt en dat ten slotte moet culmineren in zijn ideaal van de ‘Übermensch’.
‘Zie, ik spreek u van de übermensch, hij is die zee, in hem kan uw diepe verachting ondergaan.’
(Aldus sprak Zarathustra, Friederich Nietzsche)
Opvallend is dat Zarathustra in de verleiding zou kunnen komen om als geestelijk leider, of erger nog als ‘godheid’ gezien te worden door zijn omgeving. De wezens die hij tegenkomt, kijken namelijk vaak naar hem op. Hij schudt ze dan echter weer van zich af.
‘Ga weg van mij en verweer u tegen Zarathustra! En beter nog: schaam u voor hem! Misschien heeft hij u bedrogen.’
Volgens hem moet de inzichtelijke mens niet alleen zijn vijanden liefhebben, maar ook zijn vrienden kunnen haten. Zodra de mens denkt dat hij de ultieme waarheid gevonden heeft, moet hij deze juist weer laten vallen en op zoek gaan. Het beschrijven van het leven in tegenstellingen lijkt veel op de filosofie van Herakleitos. De wordende mens is een variant op ‘alles stroomt of Panta Rhei. Nietzsche gebruikt daarvoor vaak beelden als de zon, de maan, de zee, maar ook de cyclus van de dag: ochtend, middag, avond en nacht.
“O wee! De tijd komt dat de mens niet meer de pijl van zijn verlangen over de mens heen schiet en dat de pees van zijn boog het zoemen heeft verleerd! Ik zeg u: om een dansende ster te kunnen baren, moet je nog chaos in je hebben. Ik zeg u: u hebt nog chaos in u. O wee! De tijd komt dat de mens geen ster meer zal baren. O wee! De tijd komt van de verachtelijkste mens, die zichzelf niet meer kan verachten.
Nietzsche waarschuwt de mens voor het nihilisme, de middelmaat, de zelfgenoegzaamheid. Als de middelmaat zou zegevieren, dan zou het afgelopen zijn met deze wereld.
Zie, ik toon u de laatste mens. ”Wat is liefde? Wat is schepping? Wat is verlangen? Wat is ster?” – zo vraagt de laatste mens met een knipoog. De aarde is dan klein geworden, en daarop huppelt de laatste mens, die alles klein maakt. Zijn soort is even onuitroeibaar als de aardvlo; de laatste mens leeft het langst.
‘Wij hebben het geluk uitgevonden’ – zeggen met een knipoog de laatste mensen. Zij hebben de oorden verlaten waar het leven hard was: want men heeft behoefte aan warmte. Men heeft zijn naaste nog lief en schurkt zich tegen hem: want men heeft behoefte aan warmte. Ziek worden en achterdochtig zijn merken ze aan als zondig: men loopt behoedzaam voort. Een dwaas die nog struikelt over stenen of mensen! Een weinig gif af en toe: dat geeft aangename dromen. En veel gif op het laatst, voor een aangenaam sterven. Men werkt nog, want arbeid is tijdverdrijf. Maar men past op dat het tijdverdrijf niet vermoeit. Men wordt niet meer arm en rijk: beide zijn te bezwaarlijk. Wie wil nog regeren? Wie nog gehoorzamen? Beide zijn te bezwaarlijk. Geen herder en één kudde! Iedereen wil hetzelfde, iedereen is gelijk: wie anders voelt, gaat vrijwillig naar het gekkenhuis. ‘Vroeger was iedereen in de war’- zeggen met een knipoog de fijnsten. Men is schrander en weet alles wat is voorgevallen: zo kan men eindeloos spotten. Men maakt nog ruzie, maar men verzoent zich vlug – anders bederft het de maag. Men heeft zijn pretje voor de dag en zijn pretje voor de nacht: maar men houdt de gezondheid in ere. ‘Wij hebben het geluk uitgevonden’- zeggen met een knipoog de laatste mensen.
– Zo Sprak Zarathoestra, Friedrich Nietzsche, Proloog – 4
De laatste mens wordt niet meer gedreven door grote idealen. De laatste mens stijgt niet meer boven zichzelf uit. De laatste mens is continu op zoek naar comfort, naar de afwezigheid van pijn, maar heeft zelf geen diepe verlangens meer. De laatste mens heeft het geloof in God en transcendente waarden verloren. Hij streeft niet langer naar grootsheid of betekenis, maar is tevreden met het alledaagse. Arm zijn mag niet meer, maar rijk zijn ook niet. Ons gebruik van technologie sluit hier perfect bij aan, want ons leven moet steeds een beetje comfortabeler, steeds een beetje gemakkelijker worden. De laatste mens volgt de heersende normen zonder kritisch denken. Creativiteit en verlangen zijn vervaagd.
Ook pleit Zarathustra voor eigenheid. Je moet dus niet een ander volgen in zijn ideeën.
‘Wilt u naar verre hoogten, gebruik dan uw eigen benen! Laat u niet omhoogdragen, ga niet zitten op vreemde ruggen en koppen!’
Als hij vervolgens op die eigen benen niet zo hoog komt, dan is dat geen probleem. Hij moet niets boven zijn macht willen, maar redelijk zijn. Hij pleit voor een nieuwe aristocratie, maar die nieuwe adel is geen vaststaande adel door geboorte of door macht of geld.
‘Niet vanwaar u komt, bepaalt voortaan uw eer, maar waarheen u gaat!’
Er moeten geen vorst of god gediend worden. Goddelijkheid is volgens Nietzsche dat er goden zijn, maar dat er geen God bestaat.
Ten slotte is het onmogelijk om ‘de waarheid’, of zelfs alleen maar ‘Nietzsches waarheid’ te vinden in Aldus sprak Zarathustra. Het zoeken naar waarheid is een
‘waaghalzig wagen, het lange wantrouwen, het wrede nee, de walging, het snijden in wat levend is – hoe zelden komen deze dingen samen! Uit zo’n zaad evenwel wordt waarheid geteeld!’
Gaat het niet veeleer om het zoeken, in plaats van het vinden? Dat zoeken is bovendien hard werken en weerzin voelen. Op het moment dat je denkt dat je de waarheid gevonden hebt, staat in een volgende zin alweer het tegendeel, waardoor je nooit ophoudt met zoeken.
Door de verschillende stijlmiddelen krijgen de filosofische uitspraken in Nietzsches werk niet alleen een hoogdravend karakter, maar kunnen ze ook op meerdere manieren uitgelegd worden. Dat is in de geschiedenis ook gebeurd. Zo is zijn filosofie door Hitler gebruikt als legitimatie van nationalisme en rassenhygiëne. Dat kan echter alleen als je zijn uitspraken uit de context rukt en in een totaal andere onderbrengt. Zo is Nietzsches omschrijving van de übermensch niet te vergelijken met Hitlers idee van de Ariër. Nietzsche pleit ervoor dat de mens een brug moet zijn en geen doel.
‘Zichzelf zalig prijzend om zijn middag en avond, als weg tot nieuwe dageraden.’
De übermensch is dus geen vast gegeven, maar een ‘wordende’. Mensen moeten zelf een vorm geven aan hun leven. Een eigen wil ontdekken en ontwikkelen en zich onttrekken aan de middelmaat. Niet onttrekken om het onttrekken, maar vanuit een diepgewortelde innerlijke dwang.
Comments