top of page

Aantekeningen uit het Ondergrondse (1864) Fjodor Dostojevski

  • Foto van schrijver: Wouter Vanderstraeten
    Wouter Vanderstraeten
  • 25 dec 2024
  • 9 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 28 jan


In 1864 beschreef Dostojevski treffend hoe rationele ideologieën voorbijschieten aan de werkelijkheid van de ‘overbodige’ mens. De fictie van maakbaarheid creëert rancune – toen evengoed als nu.


In onderstaande tekst worden volgende zaken besproken:


Wie was Dostojevski?

Fjodor Dostojevski (door Vasili Perov, 1872)
Fjodor Dostojevski (door Vasili Perov, 1872)

Fjodor Dostojevski (1821-1881) woonde en werkte een groot deel van zijn leven in Sint-Petersburg. Hij zette zich sterk af tegen de culturele en burgerlijke elite van de stad die zich naar Europa oriënteerde en daarmee de westerse waarden nastreefde. De burgerij en de hogere klassen zag hij als een type mens dat vaak kosmopolitisch, pragmatisch, en sterk gericht was op wetenschap en technologie, maar daardoor het contact verloor met de diepere, spirituele aspecten van het menselijk bestaan.


In zijn rondreis door Europa deed hij een hele reeks steden aan en hij ontwikkelde een scherpe kritiek op de burgerlijker cultuur die zich volledig richt op het materialisme. Dostojevski bezocht Londen in 1862 en zijn indrukken van de stad waren overwegend negatief. In zijn reisverslagen en brieven uit die tijd gaf hij een somber beeld van Londen, vol met sociaal onrecht, armoede en anonieme menigten. Zijn omschrijving van Londen als "stad van de lugubere menigte" weerspiegelde zijn sterke kritiek op het kapitalistische systeem en gevoel van vervreemding en ongemak met de stad, vooral in vergelijking met zijn eigen Sint-Petersburg. Dostojevski's kritiek op de moderniteit richtte zich op de gevaren van materialisme, secularisatie, vervreemding, rationeel utopisme, sociaal onrecht en moreel relativisme. Men bouwde er kristallen paleizen als teken van vooruitgang, maar hij stelde zich vragen bij dat onstuitbaar vooruitgangsgeloof. Dostojevski zag de mens als een instinctief wezen met diepe religieuze behoeften waarvoor de moderniteit, zoals hierboven beschreven, onmogelijk een stabiele maatschappij kon voortbrengen.



Volgens Dostojevski verkeerde West-Europa in een diepe crisis om verschillende redenen. Eerst en vooral zag hij een bankroet van de rede waarmee hij verwees naar een fundamentele crisis van de rationele, verlichtingsgedachte die volgens hem geleid had tot morele en spirituele leegte. Hieruit volgde een morele crisis als het gevolg van het loslaten van absolute morele en religieuze waarden met daaraan verbonden een crisis van de persoonlijkheid waarbij de toegenomen individualisering tot een ik-cultuur van de opstandigen leidt. Dit alles mondde uit in een ideologische crisis waarbij verschillende strekkingen van het liberalisme en socialisme volgens hem om de heerschappij zouden strijden. Hij zag West-Europa evolueren naar een gevaarlijk kruitvat dat vroeg of laat zou moeten ontploffen...


In 1849 werd Dostojevski gearresteerd voor zijn deelname aan de Petrashevski-kring, een revolutionaire intellectuele groep. Hij werd ter dood veroordeeld, maar op het laatste moment kreeg hij gratie van de tsaar. De ervaring van een schijnexecutie liet diepe psychologische littekens achter en beïnvloedde zijn perceptie van leven en dood. Hij werd veroordeeld tot vier jaar dwangarbeid in een strafkamp in Omsk, Siberië, gevolgd door zes jaar militaire dienst. Deze jaren in extreme omstandigheden verhardden hem en versterkten zijn empathie voor de onderdrukten en de verschoppelingen van de samenleving. In Siberië kwam Dostojevski in contact met eenvoudige gelovigen en criminelen, wat zijn religieuze en filosofische overtuigingen sterk beïnvloedde. Hij begon het orthodoxe christendom dieper te omarmen en ontwikkelde een complexe visie op menselijke zondigheid en verlossing.

Schijnexecutie van de Petrasjevtsy, illustratie uit 'Dostojevski', Leonid Grossman (1963)

De ervaringen in Siberië voedden zijn fascinatie voor thema's als lijden, schuld, boetedoening, en verlossing. Deze thema’s komen prominent naar voren in werken als Schuld en Boete (1866) en De Gebroeders Karamazov (1880). Dostojevski's intense persoonlijke ervaringen gaven hem een scherp inzicht in de menselijke psyche. Zijn karakters zijn vaak complexe individuen die worstelen met innerlijke conflicten, morele dilemma's, en existentiële angst.


Waarover gaat het boek?

In het boek dat uit twee delen bestaat, deel 1: het ondergrondse en deel 2: naar aanleiding van de natte sneeuw, maken we kennis met de Ondergrondse man. Dostojevski’s hoofdpersoon is een veertigjarige einzelgänger die zich schriftelijk richt tot zekere Heren, ‘mensen met sterke zenuwen’, die weten dat de wereld door natuurwetten geregeerd wordt én vooral ook weten wat goed is voor de mens: leven naar de eisen van de wetenschap en het gezond verstand.


‘Ik ben een zieke man… Ik ben een boze man. Een onaantrekkelijke man. Ik geloof dat ik een leverkwaal heb. (…) Ik was een kwaadaardige ambtenaar.’ (p.11)


De ex-ambtenaar vergelijkt zichzelf met een muis die smadelijk in haar holletje schiet. Daar laat zij de haar aangedane beledigingen telkens weer de revue passeren, en fantaseert ze over wraak. De ex-ambtenaar is niet alleen gefrustreerd, maar wentelt zich ook in de frustratie, is geobsedeerd door de eigen vernedering, vergroot die uit, maakt er haast een karikatuur van. Zo ziet hij zichzelf niet alleen als een miezerige muis, maar, in het tweede deel van het boek, ook als een vlieg, zo’n irritant insect dat je van je afslaat zonder ernaar te kijken.


Het eerste deel is een introspectieve monoloog waarin de Ondergrondse man zichzelf en de wereld om hem heen genadeloos analyseert. Hij verwerpt de optimistische rationalistische en utilitaristische ideeën van zijn tijd en presenteert zichzelf als een tegenpool van de “rationele” mens. Hij gelooft niet in het idee dat de mens door meer civilisatie "rationeler" zal worden.

"Maar de mens is zo verslingerd aan systemen en aan abstracte gevolgtrekkingen dat hij bereid is de waarheid bewust te verdraaien, bereid is om ziende blind en horende doof te zijn, alleen om de juistheid van zijn logica aan te tonen." (p.37)


Hij benadrukt het belang van de vrije wil, zelfs wanneer deze leidt tot destructieve of irrationele keuzes.


"Ziet u, heren, de rede is iets positiefs, dat staat buiten kijf, maar de rede is slechts de rede en bevredigt alleen het verstandelijke vermogen van de mens, maar het willen is een uitingsvorm van het hele leven, de rede en alle soorten orenkrabberij inbegrepen." (p.44)


Hij verzet zich tegen het utopisch rationalisme en bekritiseert de illusie van een perfecte, rationeel georganiseerde samenleving. Het is een kritiek op de toen heersende rationalistische en utopische ideeën, zoals die van de 'kristallen paleizen' en de perfecte maatschappij. Deze kritiek weerspiegelt zijn afkeer van de simplistische en mechanistische oplossingen voor complexe menselijke problemen waarbij hij zich verzet tegen het idee dat mensen louter rationele wezens zijn die gedetermineerd worden door wetten van natuur en logica.


"U wilt bijvoorbeeld de mens zijn oude gewoonten afleren en zijn wil corrigeren in overeenstemming met de eisen van wetenschap en gezond verstand. Maar hoe weet u dat het niet alleen mogelijk, maar ook nodig is de mens zo te veranderen. Waaruit concludeert u dat een dergelijk correctie de mens inderdaad voordeel zal opleveren." (p.49)


Ook onderstaand citaat sluit hier bij aan en lijkt wel sterk te resoneren met onze huidige maatschappij.


"Ach heren, wat zal er nog van mijn eigen wil overblijven, wanneer alles wordt teruggebracht tot logaritmetafels en tot rekenkunde, wanneer alleen nog maar twee-maal-twee-is-vier opgeld zal doen? Twee maal twee zal ook zonder mij dat ik het wil vier zijn. Dat is toch geen eigen wil meer!" (p.48)


De Ondergrondse man geeft uitdrukking aan zijn verwrongen en zelfdestructieve psyche. Hij lijkt trots op zijn irrationaliteit en zijn verzet tegen sociale conventies, maar tegelijk ziet hij zichzelf ook als een lafaard, als een eenzaat. De Ondergrondse man belichaamt de strijd tussen het verlangen naar betekenis en het verzet tegen een opgelegd wereldbeeld. In zijn verzet is hij echter ook zelf niet consequent en lijkt hij zich meermaals tegen te spreken. Enerzijds omschrijft hij de mens als fenomenaal dom, maar tegelijk wijst hij wel op het belang dat de mens zelfstandig kan beslissen wat hij wil. Hij omschrijft de mens alsvolgt:


"een wezen dat op twee benen loopt en ondankbaar is." (p.45)


In het tweede deel wordt de theorie van het eerste deel geconfronteerd met de praktijk. Hier zien we de Ondergrondse man in interactie met anderen, waaronder oude "vrienden" en de prostituee Liza. Hoewel het eerste deel een bijna volledig interne wereld schetst, wordt hier duidelijk hoe zijn filosofische overtuigingen en persoonlijke frustraties tot uiting komen in zijn relaties. Het contrast tussen de introspectieve monoloog in deel 1 en de interacties in deel 2 laat zien hoe de ideeën van de Ondergrondse man falen wanneer ze worden toegepast in de realiteit.


"Ieder fatsoenlijk mens in onze tijd kan niets anders zijn dan een lafbek en een slaaf." (p.65)


Zijn filosofische overtuigingen over de menselijke natuur en vrije wil worden niet weerspiegeld in heldhaftig verzet, maar in sociaal onhandige en zelfvernietigende keuzes. Dit blijkt telkens weer in interactie met de andere personages:


  • De Ondergrondse man ontmoet oude kennissen, zoals Simonov en Ferfitsjkin, en probeert zich op een groteske manier te bewijzen. Hij voelt zich echter voortdurend vernederd en sociaal onhandig, wat leidt tot confrontaties en frustratie.

  • Een van de meest indringende episodes is zijn ontmoeting met Liza, een jonge prostituee. Hij probeert haar te vernederen, maar tegelijkertijd zoekt hij troost en verbinding. Wanneer ze hem uiteindelijk opzoekt, toont hij opnieuw zijn onvermogen om oprecht contact te maken, waardoor hij haar afwijst en zich verder in zijn isolatie terugtrekt.

  • Apollon, zijn bediende, vertegenwoordigt de sociale orde en conventies die de Ondergrondse man veracht. Hun gespannen interacties illustreren zijn diepe onvermogen om gelijkwaardige relaties aan te gaan, zelfs in de meest alledaagse context.


De Ondergrondse man blijft gevangen in een vicieuze cirkel van reflectie en frustratie, waarbij hij zowel de maatschappij als zichzelf de schuld geeft van zijn lijden. In positieve zin maakt het zelfbewustzijn hem, althans naar eigen gevoel, superieur; in negatieve zin is het de bron van alle ellende, omdat hij in het diepst van zijn hart de normale mensen benijdt en zijn ondergrondse, dat een schuilplaats lijkt, haat. De neezegger spreekt voortdurend met twee tongen en ook dat weet hij zelf maar al te goed, getuige zijn ongenadige zelfportret.


Filosofische achtergronden en invloeden

Dostojevski’s werk is doordrenkt met verwijzingen naar literaire en filosofische stromingen die hem inspireerden of irriteerden. Hierbij valt op dat hij kritiek heeft op zowel de romantische idealen van Jean-Jacques Rousseau, het rationele utopisme van Nikolaj Tsjernysjevski, als het nihilisme van Ivan Toergenjev.


Dostojevski reageert impliciet op de ideeën van Jean-Jacques Rousseau over de mens als een wezen dat in zijn natuurlijke staat goed is en door de maatschappij wordt gecorrumpeerd. De Ondergrondse man lijkt deze romantische visie te verwerpen door te benadrukken dat de mens niet primair handelt uit een verlangen naar het goede of het rationele, maar ook destructieve en irrationele impulsen koestert.


In de Russische context voert Dostojevski een filosofisch en literair debat met figuren als Nikolaj Tsjernysjevski, wiens roman Wat te doen? (1863) het utopische rationalisme en utilitarisme van zijn tijd belichaamde. Tsjernysjevski stelde dat de mens, als hij maar verstandig en rationeel handelde, vanzelf het geluk zou bereiken. Dit wordt genadeloos bespot door de Ondergrondse man met de beroemde uitspraak:


"En waarom denkt u dat de mens noodzakelijkerwijs iets goeds en verstandigs wil? Wat als hij soms alleen chaos wil?"


De Ondergrondse man benadrukt dat de menselijke wil onvoorspelbaar en vaak irrationeel is, en dat dit juist een essentieel onderdeel van vrijheid is.


Behalve Rousseau en Tsjernysjevski, resoneert zijn kritiek ook met de nihilistische ideeën van Ivan Toergenjev, met wie hij een gespannen intellectuele relatie had. Waar Toergenjev in werken zoals Vaders en Zonen de opkomst van nihilistische idealen beschrijft, toont Dostojevski de existentiële leegte die ontstaat wanneer deze idealen worden doorgevoerd.


Conclusie en Relevantie van Aantekeningen uit het Ondergrondse

Dostojevski’s Aantekeningen uit het Ondergrondse blijft een tijdloos werk dat ons confronteert met fundamentele vragen over de menselijke natuur en onze moderne samenleving. Het boek biedt een scherpzinnige kritiek op het optimistische rationalisme van zijn tijd, en deze kritiek is vandaag de dag wellicht relevanter dan ooit. In een tijdperk van technologische vooruitgang, algoritmes, en een groeiende afhankelijkheid van data en wetenschap, lijken veel van de vraagstukken die Dostojevski aankaart opnieuw actueel.

Dostojevski zet zich af tegen de simplistische, rationalistische visies van Rousseau en Tsjernysjevski, maar hij biedt geen eenvoudige alternatieven. Zijn werk onderzoekt de complexiteit van de menselijke natuur, waarin destructieve impulsen, irrationele verlangens en de weigering om deel uit te maken van een perfect systeem essentieel zijn. Daarmee biedt hij een fundamentele kritiek op de literatuur en filosofie van zijn tijd, terwijl hij een basis legt voor het existentialisme en de dieptepsychologie van de 20e eeuw.


De Ondergrondse man belichaamt een diepe vervreemding, niet alleen van de samenleving, maar ook van zichzelf. Hij worstelt met zijn plaats in een wereld die steeds meer wordt gedomineerd door abstracties en systemen. Dit thema resoneert in onze tijd, waarin digitalisering en technologie ons vaak verbinden, maar tegelijkertijd isoleren. Sociale media en virtuele netwerken kunnen gevoelens van betekenisloosheid en zelftwijfel versterken, vergelijkbaar met de existentiële wanhoop van de Ondergrondse man.


Dostojevski’s werk herinnert ons eraan dat de menselijke natuur niet volledig te vatten is in systemen of logica. Irrationele verlangens, emotionele conflicten, en de wil tot vrijheid blijven essentieel. Een wereld waarin "twee-maal-twee-is-vier" de enige waarheid is, zoals hij het formuleert, biedt geen ruimte voor menselijkheid, spontaniteit of zingeving. Hij daagt ons uit om na te denken over wat vrijheid werkelijk betekent. Is vrijheid het vermogen om te kiezen, zelfs tegen ons eigen belang in? Of wordt vrijheid betekenisloos in een wereld waarin keuzes vooraf bepaald lijken te zijn door data en trends? In een tijd waarin zelfverbetering en efficiëntie vaak centraal staan, roept het boek op om ook ruimte te laten voor fouten, ambivalenties en onzekerheden. Het zijn juist deze aspecten die ons in staat stellen om betekenis en verbinding te vinden in een chaotische wereld.


Toen, als nu, is de Ondergrondse man de tegenpool van de in zelfgenoegzaamheid zwelgende succesvolle burger. Dostojevski hekelt via de figuur van de verzuurde ex-ambtenaar genadeloos de triomf van de moderne mens die voor alles pasklare antwoorden klaar heeft. Zowel Sören Kierkegaard, Friedrich Nietzsche (die het boek geniaal noemde) als Sigmund Freud haalden bij Dostojevski inspiratie voor zijn werk.


De Ondergrondse man laat ons zien dat het verzet tegen simplistische antwoorden niet altijd comfortabel is, maar wel noodzakelijk om mens te blijven in een wereld die steeds vaker wordt bepaald door cijfers, logica en systemen. Zijn stem echoot in onze tijd als een waarschuwing en een uitnodiging om voorbij de grenzen van het rationele te kijken naar de diepe, ondoorgrondelijke aspecten van wat het betekent om te leven.

Comments


bottom of page