top of page

Tussen Exodus en Jozua: Leviticus, Numeri en Deuteronomium

  • Foto van schrijver: Wouter Vanderstraeten
    Wouter Vanderstraeten
  • 17 mei
  • 7 minuten om te lezen

Na de indrukwekkende uittocht uit Egypte (beschreven in Exodus), is het volk Israël op weg naar het beloofde land. Maar voor ze dat land binnengaan, moeten ze eerst gevormd worden tot een heilig en gehoorzaam volk. Die voorbereiding wordt beschreven in drie boeken: Leviticus, Numeri en Deuteronomium. Deze drie vormen samen met het boek Genesis en Exodus het eerste deel van het Oude Testament Elk boek heeft zijn eigen kleur en boodschap, maar samen vormen ze één geheel dat uitloopt op de grote stap die het volk gaat zetten in het boek Jozua. Hieronder een korte samenvatting van de boeken Leviticus, Numeri en Deuteronomium.


Leviticus – ‘Wat betreft de Levieten’

De naam Leviticus is afgeleid van het woord ‘Levieten’, de stam die verantwoordelijk was voor de priesterdienst in Israël. In het Hebreeuws heet het boek Vayikra, wat betekent: "Hij riep" – het eerste woord van het boek. Dat onderstreept meteen de kern: God roept zijn volk tot heiligheid en zuiverheid.


In Leviticus staat het woord heilig centraal. Heilig betekent: apart gezet, zuiver, toegewijd aan God. God is zelf volmaakt heilig, en Hij verlangt dat zijn volk dat ook is:


“Jullie moeten heilig zijn, want Ik, de HEER jullie God, ben heilig.” (Leviticus 19:2)


Dat betekent dat het hele leven van de Israëlieten – van offers tot eten, van priesterdiensten tot sociale omgang – afgestemd moet zijn op Gods wil. De wetten in Leviticus zijn heel precies en behandelen allerlei aspecten van het dagelijks leven, van offers en priestertaken tot voedselwetten en regels over reinheid. De vele regels, die soms streng of gedetailleerd lijken, zijn bedoeld om het volk bewust te maken van Gods nabijheid en hun verantwoordelijkheid.


Een belangrijk onderscheid in Leviticus is dat tussen rein en onrein. Deze begrippen gaan niet alleen over hygiëne of zonde, maar vooral over geschiktheid om met God in contact te komen. Alleen wie rein is, mag deelnemen aan de eredienst en de gemeenschap. Iemand die onrein is – bijvoorbeeld door een huidziekte, het aanraken van een dode, of bepaalde lichamelijke situaties – moet eerst gereinigd worden, soms door rituelen of een wachttijd. De reinheidswetten leren het volk om zorgvuldig om te gaan met hun lichaam, hun omgeving en hun relatie tot God. Het hele boek is doordrongen van de gedachte: God wil onder ons wonen – maar dat kan alleen als wij bereid zijn heilig te leven.


Een schokkend moment in Leviticus is het verhaal van Nadab en Abihu, de zonen van Aäron. Zij brengen een ongeoorloofd offer en worden daarop door God dodelijk getroffen (Leviticus 10). Dit benadrukt de ernst waarmee de heiligheid van God en zijn voorschriften benaderd moet worden.


Een belangrijk hoofdstuk in Leviticus is hoofdstuk 16, waarin de Grote Verzoendag (Jom Kipoer) wordt ingesteld. Dit is nog steeds de belangrijkste dag in het joodse jaar, gewijd aan vasten, bezinning en gebed. Op deze dag wordt er verzoening gedaan voor de zonden van het hele volk. Een opvallend onderdeel van de rituelen op Jom Kipoer is de rol van de zondebok, zoals beschreven in Leviticus 16. Twee bokken worden op die dag voor het volk aangeboden: één wordt geofferd aan de heer, de andere wordt symbolisch met de zonden van het volk beladen. De hogepriester legt zijn handen op de tweede bok, terwijl hij alle overtredingen van Israël uitspreekt. Deze bok – de zondebok – wordt vervolgens de woestijn ingestuurd, ver weg van het volk. Zo worden de zonden niet alleen vergeven, maar ook weggedragen, buiten de gemeenschap. Dit krachtige symbool van vergeving en reiniging benadrukt dat God zijn volk niet alleen oproept tot heiligheid, maar ook daadwerkelijk een weg tot verzoening aanbiedt.


Tot op de dag van vandaag leeft deze symboliek voort. Hoewel het ritueel zelf niet meer wordt uitgevoerd sinds de verwoesting van de tempel, is het principe van schuld belijden, zonden loslaten en opnieuw beginnen nog steeds de kern van Jom Kipoer. Het begrip "zondebok" is zelfs in ons dagelijks taalgebruik terechtgekomen: iemand die de schuld krijgt voor wat anderen hebben gedaan – een verwijzing naar deze oude, maar betekenisvolle traditie.

Tot op de dag van vandaag is Jom Kipoer


Ook worden in Leviticus 23 de zeven jaarlijkse feesten beschreven, waaronder Pesach, het Wekenfeest (Sjavoeot), het Bazuinenfeest, Grote Verzoendag en Loofhuttenfeest. Deze feesten markeren belangrijke momenten in het religieuze leven van Israël en zijn tot op heden van grote betekenis binnen het jodendom.



Numeri – ‘Getallen’

De Latijnse naam Numeri betekent ‘getallen’, vanwege de volkstellingen aan het begin en het eind van het boek. In het Hebreeuws heet het boek Bemidbar, dat betekent: in de woestijn. Dat is ook waar het boek zich afspeelt: tijdens de veertigjarige tocht van het volk door de woestijn, van de Sinaï tot aan de grens van Kanaän.


Hoewel het volk Gods beloften kent, blijkt de praktijk van gehoorzaamheid moeilijk. Het leven in de woestijn is zwaar: er is dorst, honger, onzekerheid, en het volk moppert en komt herhaaldelijk in opstand. Ze twijfelen aan Mozes, en zelfs aan God. De Israëlieten klagen tegen Mozes en Aäron, zoals ze vaker hebben gedaan:


“Waarom hebben jullie ons uit Egypte weggehaald? We gaan hier sterven, samen met ons vee!” (Numeri 20:1–13)


Mozes en Aäron wenden zich tot God. De HEER zegt tegen Mozes:


“Neem de staf, roep het volk bijeen, en spreek tot de rots waar ze bij zijn: dan zal er water uitkomen.” (Numeri 20:1–13)


Maar in plaats van te spreken tot de rots, zoals God had opgedragen, slaat Mozes tweemaal met zijn staf tegen de rots. Er komt wel water uit, maar God is niet tevreden:


“Omdat jullie Mij niet vertrouwd hebben en niet voor de ogen van de Israëlieten mijn heiligheid hebben erkend, zullen jullie dit volk niet het land binnenleiden dat Ik hun geef.” (Numeri 20:1–13)


De kern van Mozes’ fout is ongehoorzaamheid en gebrek aan vertrouwen. God had hem een duidelijke instructie gegeven: spreek tot de rots. Maar Mozes handelt anders – misschien uit frustratie, boosheid of vermoeidheid. Hij slaat de rots, zoals hij eerder in Exodus had gedaan (Exodus 17:6), en neemt op die manier de controle zelf in handen, in plaats van volledig op Gods woord te vertrouwen.


En toch ondanks alles blijft God het volk leiden. Hij straft, maar Hij blijft ook zorgen en beschermen.


“Wie de Israëlieten zegent, wordt zelf gezegend. Wie hen vervloekt, zal zelf vervloekt worden.” (Numeri 24:9)


Deze woorden van Bileam, een heidense profeet, maken duidelijk dat Gods plan met Israël stevig staat – ondanks de zwakheid van het volk.


Tijdens de woestijnreis ontmoet Israël andere volken: Moabieten, Amorieten, Midjanieten… Vaak zijn dit vijanden die het volk proberen tegen te houden, vervloeken of zelfs verleiden tot afgoderij. Numeri laat zien dat het volk waakzaam moet zijn: straks in Kanaän mogen ze zich niet laten beïnvloeden. Ze moeten trouw blijven aan hun roeping als het volk van God. Alleen zo kunnen ze het beloofde land binnengaan en behouden.


God leert zijn volk dat zij anders moeten leven dan de volken om hen heen. De Israëlieten worden opgeroepen trouw te blijven aan hun roeping, en niet mee te doen met de goden en gebruiken van andere volken. De reis door de woestijn wordt zo een oefening in identiteit en vertrouwen.


Deuteronomium – ‘Tweede wet’

Voorpagina van het boek Deuteronomium in de Biblia de San Paolo (9e eeuw)
Voorpagina van het boek Deuteronomium in de Biblia de San Paolo (9e eeuw)

De naam Deuteronomium komt van het Grieks en betekent ‘tweede wet’ of ‘herhaling van de wet’. In het Hebreeuws heet het boek Devarim – ‘woorden’ – en het bestaat uit de laatste toespraken van Mozes aan het volk, vlak voor zijn dood en de intocht in Kanaän.


Mozes spreekt tot de nieuwe generatie Israëlieten die klaarstaat om het beloofde land binnen te trekken. Een generatie die nog zeer jong was of nog niet geboren was tijdens de exodus uit Egypte. Mozes blikt terug op de woestijntijd en kijkt vooruit naar het leven in het beloofde land. Hij herhaalt niet alleen de wetten, maar legt ze ook uit. Steeds weer hamert hij op het belang van gehoorzaamheid en liefde voor God:


“Luister, Israël: de HEER is onze God, de HEER is de enige. Heb de HEER, uw God, lief met heel uw hart, heel uw ziel en heel uw kracht.” (Deuteronomium 6:4-5)


Deuteronomium benadrukt het belang van geloofsopvoeding. Ouders moeten hun kinderen steeds opnieuw herinneren aan Gods daden en wetten. De geboden moeten opgeschreven worden op kleren en deurposten, en iedere zeven jaar moet de wet worden voorgelezen aan het hele volk (Deuteronomium 31:9-13).


Deuteronomium is duidelijk: het volk mag zich niet mengen met de afgodische gebruiken van de volken in Kanaän. Die volken offeren kinderen, raadplegen doden, en doen dingen die God verafschuwt. Israël moet zich hiervan verre houden. De enige manier om Gods zegen te behouden, is door trouw te blijven aan Hem alleen.


Mozes sluit zijn toespraak af met een dringende oproep:


"Ik roep vandaag hemel en aarde als getuigen tegen jullie: ik heb jullie het leven en de dood, de zegen en de vloek voorgehouden. Kies dan het leven, zodat jullie in leven blijven, jullie en jullie nakomelingen" (Deuteronomium 30:19)


Het volk staat op een kruispunt. Als ze God gehoorzamen, zullen ze voorspoed kennen in het land. Maar als ze andere goden gaan volgen, zullen rampen hen treffen en zullen ze uiteindelijk het land verliezen.


Conclusie

De boeken Leviticus, Numeri en Deuteronomium vormen samen een diepgaande voorbereiding op de intocht in Kanaän. Ze laten zien dat het leven met God niet vanzelfsprekend is. Heiligheid, trouw, gehoorzaamheid en identiteit zijn sleutelwoorden.


Leviticus roept op tot reinheid en heiligheid. Numeri confronteert het volk met hun zwakheid én Gods trouw. Deuteronomium roept op tot keuze, herinnering en toewijding.


Een opvallend en aangrijpend moment in deze geschiedenis is dat Mozes – de grote leider van Israël – zelf het Beloofde Land niet mag binnengaan. Ondanks zijn trouw en toewijding aan God en zijn volk, krijgt hij van God te horen dat hij Kanaän niet zal betreden. Dit heeft te maken met een specifieke gebeurtenis die wordt beschreven in Numeri 20. Het volk klaagt opnieuw over gebrek aan water. God zegt tegen Mozes dat hij tegen een rots moet spreken, waarna er water uit zal komen. Maar Mozes slaat tot tweemaal toe op de rots, zoals hij eerder eens had gedaan. Hoewel er inderdaad water stroomt, zegt God tegen Mozes dat hij Hem niet voldoende geëerd heeft in het bijzijn van het volk:


“Omdat u Mij niet vertrouwd hebt en de Israëlieten niet duidelijk hebt gemaakt dat Ik heilig ben, zult u dit volk niet het land binnenleiden dat Ik hun geef.” (Numeri 20:12)


Deze daad lijkt misschien klein, maar in het licht van Mozes’ positie als leider en voorbeeld voor het volk, is ze ernstig. Het toont dat zelfs leiders verantwoordelijkheid dragen voor hun daden, en dat ongehoorzaamheid gevolgen heeft.


Toch sterft Mozes niet zonder hoop: in Deuteronomium 34 beklimt hij de berg Nebo, vanwaar hij het beloofde land mag overzien. God toont hem het land, als bevestiging van Zijn trouw aan de belofte. Mozes sterft daar, op de berg, op hoge leeftijd, en wordt door God zelf begraven. Zijn dood markeert het einde van een tijdperk – en de voorbereiding op de nieuwe fase onder leiding van Jozua.


Zo eindigt Mozes zijn reis, maar het volk staat op het punt om aan een nieuw hoofdstuk te beginnen – onder leiding van Jozua, in het land dat God hun beloofd heeft.


Laatste daden en dood van Mozes (1481-82) Luca Signorelli ca. 1450 – 1523 Museum Sixtijnse kapel, Vaticaanstad
Laatste daden en dood van Mozes (1481-82) Luca Signorelli ca. 1450 – 1523 Museum Sixtijnse kapel, Vaticaanstad



Comments


bottom of page