Exodus
- Wouter Vanderstraeten
- 24 apr
- 7 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 17 mei

Deel 1: De uittocht uit Egypte
Na de dood van Jozef raken de Israëlieten steeds verder vervreemd van de Egyptische heersers. Een nieuwe farao, "die Jozef niet gekend had", ziet het groeiende volk als een bedreiging en onderdrukt hen met zware arbeid. Hij beveelt zelfs dat alle pasgeboren Hebreeuwse jongetjes moeten worden gedood.
Mozes wordt in deze context geboren. Zijn moeder, Jochebed behoort tot de stam van Levi. De twaalf stammen van Israël zijn de afstammelingen van de twaalf zonen van Jakob (die door God ook Israël genoemd wordt). Elke stam is genoemd naar één van deze zonen: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Dan, Naftali, Gad, Aser, Issaschar, Zebulon, Benjamin en Jozef. Jochebed verbergt hem drie maanden lang. Omdat ze hem niet langer veilig kan houden, legt ze hem in een met pek ingesmeerd mandje en zet dit tussen het riet van de Nijl. Mozes' zus Mirjam blijft op een afstand toekijken wat er met hem gebeurt.
De dochter van de farao vindt het mandje tijdens het baden en krijgt medelijden met het kind. Mirjam stelt voor om een Hebreeuwse vrouw te zoeken om de baby te voeden, en brengt haar eigen moeder naar de prinses. Zo wordt Mozes door zijn eigen moeder grootgebracht, maar opgevoed aan het hof van Egypte. Wanneer hij groot genoeg is, wordt hij als zoon van de farao’s dochter geadopteerd. Zijn naam 'Mozes' betekent “uit het water getrokken”.
“Zij gaf hem de naam Mozes, want, zei ze: ‘Ik heb hem uit het water getrokken.’” (Exodus 2:10)
Mozes groeit op in de rijkdom en opleiding van het Egyptische hof, maar blijft zich bewust van zijn Hebreeuwse afkomst. Wanneer hij op volwassen leeftijd ziet hoe een Egyptenaar een Hebreeër mishandelt, komt hij tussenbeide en doodt de Egyptenaar. Uit angst voor de gevolgen vlucht hij naar het land Midian.
In Midian komt Mozes bij de familie van Jethro, een priester van Midian. Mozes trouwt met diens dochter Zippora en wordt herder. Terwijl hij op een dag de schapen weidt, komt hij bij de berg Horeb. Daar verschijnt God aan hem in een brandende braambos die niet verteert. God roept Mozes om terug te keren naar Egypte om het volk Israël uit slavernij te bevrijden. Wanneer Mozes zich terughoudend opstelt, verzekert God hem: “Ik zal met je zijn.” God openbaart zijn Naam: “Ik ben die Ik ben” (Exodus 3:14).

Mozes keert samen met zijn broer Aäron terug naar Egypte en eist namens God dat de farao het volk laat gaan. Hij weigert, waarop God Egypte treft met tien plagen. Elke plaag onderstreept Gods macht en oordeelt over de Egyptische afgoden:
Water verandert in bloed – de Nijl wordt ondrinkbaar.
Kikkers – het land wordt overspoeld.
Steekmuggen – stof verandert in bijtende muggen.
Steekvliegen – de huizen van de Egyptenaren worden geteisterd.
Veepest – al het vee van de Egyptenaren sterft.
Zweren – mensen en dieren worden bedekt met pijnlijke zweren.
Hagel – vernietigt gewassen en doodt dieren.
Sprinkhanen – eten alles op wat nog over is.
Duisternis – drie dagen lang is er duisternis over Egypte.
Dood van de eerstgeborenen – elke eerstgeborene in Egypte sterft, zowel mens als dier.
De tiende plaag is de zwaarste. God instrueert de Israëlieten om het bloed van een lam op hun deurposten te strijken. Dit markeert het eerste Pesach: de doodsengel gaat aan hun huizen voorbij. Deze gebeurtenis wordt het feest van de bevrijding.
Na deze plaag laat de farao Mozes en zijn volk eindelijk gaan. Ze vertrekken in grote haast richting de Rode Zee, maar de farao verandert van gedachten en zet hen na met zijn leger. God splijt de zee zodat de Israëlieten erdoorheen kunnen trekken, en sluit daarna het water over de Egyptische troepen (Exodus 14).
Dit moment wordt in de Bijbel gezien als een beslissend keerpunt. God bevrijdt zijn volk met krachtige hand en oordeelt over de onderdrukkers. De farao liet de Israëlieten niet eerder gaan, omdat zijn hart verhard was door God, omdat hij vol vertrouwen was in zijn eigen macht, en omdat God deze situatie gebruikte om Zijn eigen grootheid, macht en soevereiniteit te tonen. Dit proces diende niet alleen om Israël te bevrijden, maar ook om de wereld te tonen wie de ware God was. Het had zowel praktische als diepere theologische implicaties, en het benadrukte de kracht van Gods timing en de uiteindelijke overwinning van Gods volk over onderdrukking.
Na deze bevrijding zingen Mozes en het volk een overwinningslied, bekend als het "Lied van de Zee" (Exodus 15), waarin zij Gods macht en trouw bezingen: “De Heer is mijn kracht en mijn lied, Hij is mij tot heil geworden.” Dit lied is een van de oudste poëtische teksten in de Bijbel en benadrukt Gods rol als bevrijder en krijgsheld.
In de woestijn begint de tocht naar de berg Sinaï. God voorziet in water, manna en kwartels. Onderweg klaagt het volk herhaaldelijk, maar God toont Zijn trouw.
Bij Mara vinden ze bitter water, dat door Gods ingrijpen drinkbaar wordt gemaakt. In Elim vinden ze oases. In de woestijn Sin klaagt het volk over honger. God laat ‘manna’ – brood uit de hemel – regenen, en 's avonds komen er kwartels. Hij geeft strikte instructies: ze mogen niet hamsteren, behalve voor de sabbat. Hiermee leert God het volk vertrouwen en gehoorzaamheid. Wanneer ze dorst hebben, laat Mozes op Gods bevel water uit een rots slaan bij Massa en Meriba.
Ondanks hun ondankbaarheid blijft God hen leiden: overdag met een wolkkolom, ’s nachts met een vuurkolom. Onderweg worden ze aangevallen door de Amalekieten. Mozes geeft Jozua de taak om het leger te leiden, en terwijl Mozes op de berg staat, vecht Jozua aan de voet van de berg tegen de vijand. De overwinning is een combinatie van zowel Jozua’s militaire leiding als Mozes' gebed en steun van God. Dit markeert Jozua als een leider van de strijdkrachten van Israël.
Mozes krijgt ook bezoek van zijn schoonvader Jethro, die hem adviseert om een systeem van rechtspraak in te voeren om het volk beter te kunnen leiden. Zo worden er leiders over groepen van duizenden, honderden, vijftigen en tienen aangesteld.
Deel 2: De wetgeving en de tabernakel
Op de berg Sinaï sluit God een bijzonder verbond met Israël. Het volk, dat eerder als slaven in Egypte had geleefd, wordt nu gevormd tot een heilige natie, een volk apart voor God. God openbaart Zich op indrukwekkende wijze: met donder, bliksem, rook en het geluid van een bazuin. Mozes beklimt de berg en ontvangt de wet van God. Hij spreekt rechtstreeks tot het volk en geeft de Tien Geboden (Decaloog), de kern van Zijn morele wet:
"Ik ben de Heer, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd" (Exodus 20:2).
De Tien Geboden, zoals gegeven aan Mozes op de berg Sinaï volgens de Bijbel in (Exodus 20:1-17):
Gij zult geen andere goden voor Mijn aangezicht hebben.
Gij zult u geen gesneden beeld maken.
Gij zult de naam van de HEER, uw God, niet ijdel gebruiken.
Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt.
Eer uw vader en uw moeder.
Gij zult niet doden.
Gij zult niet echtbreken.
Gij zult niet stelen.
Gij zult geen valse getuigenis spreken tegen uw naaste.
Gij zult niet begeren het huis van uw naaste.
Deze geboden vormen de kern van de ethische en religieuze wetgeving in de Bijbel en worden in zowel het jodendom als het christendom als fundamenteel beschouwd voor het moraal en het gedrag van gelovigen.
Na de Tien Geboden volgt een reeks wetten die het leven van het volk reguleren, waaronder sociale, religieuze en juridische voorschriften (Exodus 21–23). Mozes schrijft alle woorden van de HEER op en bouwt een altaar aan de voet van de berg. Het volk belooft plechtig:
"Alles wat de Heer gezegd heeft, zullen wij doen en gehoorzamen" (Exodus 24:7).
Mozes sprenkelt het bloed van offerdieren over het volk als teken van het verbond. Deze plechtige ceremonie markeert het officiële moment waarop Israël als Gods verbondsvolk wordt bevestigd.
Mozes verblijft vervolgens veertig dagen op de berg om verdere instructies van God te ontvangen. In zijn afwezigheid maken de Israëlieten een gouden kalf en beginnen het te aanbidden, iets wat in strijd is met het pas gesloten verbond. Dit leidt tot grote woede van Mozes. Hij daalt af, ziet het kalf en het dansende volk, en verbreekt symbolisch het verbond door de stenen tafelen stuk te gooien (Exodus 32:19).

Hij verbrandt het kalf, vermaalt het tot stof en strooit het in het water, dat hij het volk laat drinken.
Daarna roept Mozes:
"Wie voor de HEER is, kome tot mij!" (Exodus 32:26).
De Levieten verzamelen zich bij hem. Mozes geeft hen de opdracht met het zwaard door het kamp te gaan en broeders, vrienden en verwanten te doden. Deze daad wordt gezien als een vorm van heilige wraak vanwege de afgoderij.
"En de zonen van Levi deden naar het woord van Mozes, en er vielen op die dag ongeveer drieduizend man van het volk" (Exodus 32:28).
Deze gebeurtenis markeert tevens het moment waarop de Levieten zich onderscheiden als de stam die zich volledig aan de Heer wijdt en later de priesterlijke taak op zich neemt.
Ondanks deze zware zonde smeekt Mozes om vergeving en vraagt God om het verbond te vernieuwen. God hernieuwt Zijn verbond na Mozes’ voorspraak en geeft opnieuw de wet op stenen tafelen.
Een groot deel van Exodus (hoofdstukken 25–31 en 35–40) beschrijft gedetailleerd de instructies én de bouw van de tabernakel: een draagbare heilige tent waar God in het midden van Zijn volk woont. De tabernakel bevat onder andere het heilige der heiligen, waar de ark van het verbond staat. Ook worden de kleding en inwijding van de priesters (Aäron en zijn zonen) beschreven. De tabernakel wordt gebouwd volgens goddelijke instructies, wat de heiligheid en orde weerspiegelt waarin God te midden van Zijn volk wil wonen.
Het boek eindigt met de wolk van Gods aanwezigheid die op de tabernakel neerdaalt. Dit symboliseert dat God werkelijk bij Zijn volk woont en hen zal leiden op hun verdere tocht naar het beloofde land.
Comments