Mijn kleine oorlog (1947) Louis Paul Boon
- Wouter Vanderstraeten
- 25 feb 2024
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 16 apr 2024
Willem Elsschot schreef in zijn voorwoord voor “Mijn kleine oorlog” dat de lezer het ‘boek niet met de oogen van een literair criticus’ moest lezen, maar vooral moest luisteren naar het ‘groot-menschelijke’ gevoel waarmee Boon het geschreven had. Hij roept de mensen op dit boek te lezen om zo na te denken over de menselijke waardigheid en zo een eind te maken aan de collectieve gruwel: aan de oorlog.
‘Schaart u onder Boon’s vaandel, want zijn Kleine Oorlog is niets anders dan de “Oorlog aan
de Oorlog”’
Willem Elsschot Antwerpen, 31 maart 1946
“Mijn kleine oorlog” is gebaseerd op Boons eigen oorlogservaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is een verzameling van dertig korte hoofdstukken, elk met een verhaal dat onafhankelijk kan worden gelezen. De meeste verhalen beschrijven de moeilijke omstandigheden van het leven onder de bezetting; andere gaan over de verslechterende zeden of directe oorlogservaringen. De term ‘vijand’ duidt in het boek zeker niet uitsluitend op Duitsers. Mensen worden net zo goed, zo niet meer, beroofd van voedsel, geld of zelfs de trouw van hun echtgenoot door hun buren dan door de Duitsers.
Het is dus geen romantisch verhaal over jonge mannen die ergens ver weg sneuvelen, over een Joods buurmeisje dat tijdens de oorlog verdween, of over dappere jongens die in het verzet gingen. Het is een boek over gewone mensen van hier.
Bij het gros van de mensen roept de oorlog geen trots of strijdvaardigheid op, maar een puur menselijke overlevingsdrang.
"Ik ben maar een mensch die verlangt naar een beetje eten op tafel en wat kolen in de stoof, die verlangt naar de warmte van het bed en het lijf van de vrouw en de oogen van het kind, die zich niet den nombril du monde voelt maar een mensch onder de menschen, die de MENSCHEN liefheeft en niet de VADERLANDEN"
Het boek zit vol intrigerende personages en rake observaties. Verhalen zoals die van de oude Ekster “die men gemakkelijk de oude rat mocht genoemd hebben”. Een man wiens uiterlijk op dat van een ekster trok. Een man die een platte opportunist was en van de oorlog profiteerde om zich te verrijken tot hij geraakt werd door een vallende bom en alles weer kwijt was...
De stijl van Boon maakt van dit boek een verzameling van ‘vertelselkes’. Het is net alsof hij jou rechtstreeks aanspreekt net zoals iemand uit jouw omgeving dat zou doen. Gewoon een persoon die begint te vertellen over hoe het allemaal is gelopen. Een aaneenschakeling van gebeurtenissen uit zijn leven, zijn omgeving tijdens de oorlog, en de korte periode na de bevrijding. Gebeurtenissen die vaak niets met elkaar te maken hebben, maar ‘gewoon gebeuren’. Boon schrijft dit zonder te veroordelen. Wij, de mens, zijn geen helden. Hij doet dit zonder bitter te worden.
"de hardste strijd in het leven is immers de strijd om niet bitter te worden"
Is er dan geen hoop meer op verbetering? In de inleidende en de slotkronieken ontvouwt de verteller zijn programma. Met de moed der wanhoop komt hij op voor een bewuste voorhoede - in het bijzonder voor moedige schrijvers - die de massa brutaal-eerlijk de werkelijkheid laat zien. Zijn laatste roep is aan hen (en dus in de eerste plaats aan zichzelf) gericht:
"Schop de menschen tot zij een geweten krijgen."
Later in de tweede druk van het boek wordt een hoofdstuk toegevoegd en blijkt dat de hoop van de verteller op een betere wereld nog kleiner is geworden. In dat hoofdstuk, het ‘Laatste woord’, wordt de utopie van Madame Ondine onderuit gehaald. Haar hele leven heeft zij ernaar gehunkerd te stijgen op de sociale ladder. Tot in haar nageslacht mislukt, zakt zij op straat in elkaar. Stervend spreekt zij de nieuwe slotzin van Mijn kleine oorlog uit:
"Wat heeft het alles voor zin?"
Comments