Het dwaallicht (1946) Willem Elsschot
- Wouter Vanderstraeten
- 14 nov 2023
- 4 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 20 nov 2023

Een ellendige novemberavond
Vandaag 14/11/2023 een zoveelste regendag. De eerste zin van het dwaallicht spookt door mijn hoofd. Tijd om het nog eens te lezen. Het verhaal start als volgt.
Een ellendige novemberavond, met een motregen die de dappersten van de straat veegt. En mijn stamkroeg ligt, helaas, te ver in 't Westen om op te tornen tegen dat kille gordijn. Voor het eerst sedert zeer lang, want de jaren vlieden, zal ik ditmaal naar huis gaan, waar mijn ontijdige intrede beschouwd zal worden als een stap op de weg die tot inkeer leidt. Alle begin is moeilijk en beter laat dan nooit, zal mijn vrouw zeggen. Maar eerst nog een krant voor vanavond bij 't vuur, want als ik niet lees werkt mijn zwijgen verkillend op mijn huisgenoten. Och, ik begrijp best dat niets zo drukkend is als de aanwezigheid van een die voor zich uit zit te staren alsof hij alleen was, die nooit een grap vertelt noch iemand op de schouder slaat om hem moed te geven in zijn kwade dagen, die nooit vraagt hoe gaat het, of ben je gelukkig.
Hier heb ik mijn winkeltje, dat ik al jaren bezoek en waar ik de oude juffrouw voor de tienduizendste maal zal horen zeggen wat zij van het weder denkt. Ja, geef ik toe, regen. Motregen, preciseert zij. Ja, eigenlijk motregen. Want ik zou die stalagmiet, waarvan ik de langzame vorming van naderbij gevolgd heb, voor geen geld ter wereld durven tegenspreken.
'Kijk, drie rijstkakkers.' En met die hangende snijtand, die niet vallen wil, wijst zij naar de straat.
Waarachtig, als ik buiten kom en mijn kraag opzet voor een drafje naar de tram toe, wordt mijn aanloop gehinderd door drie zwartjes die mij de weg versperren. Bemanning van een Indiëvaarder, zoals men ze hier meer ziet drentelen. Ogen als gazellen, lang, gitzwart haar, een katoenen pak dat mij huiveren doet en een zwart staatsiejasje als voor een feestelijke gelegenheid. Een heeft een mutsje op, is iets groter dan zijn maats en schijnt de leider van 't gezelschap te zijn. Eerlijk gezegd is er voor mij niet veel aan, want wij zijn die schilderachtige zwervers hier gewend. Alles schon da gewesen. En ik wil immers naar huis, al is ook daar niets dat mij roept.
'Sir,' zegt de aanvoerder met strelende blik en lokkende glimlach.
Meteen stopt hij mij een stukje karton in de hand, wijst met zijn fijne cigarillovinger en vraagt 'where?'.
En zo start de nachtelijke tocht van Frans Laarmans met drie oosterse zeelieden die op zoek zijn naar een onvindbare vrouw.
Op zoek naar het dwaallicht
Samen gaan ze op zoektocht door de stad Antwerpen, waar ze teleurstelling na teleurstelling oplopen als ze telkens op een verkeerd adres uitkomen. De stad, het weer,... Het gevoel van ontheemd zijn, druipt van de pagina's.
'Een vreemde stad,' zegt Ali, 'al de straten gelijken op elkander.'

Niemand lijkt Maria te kennen. Net als het dwaallicht lijkt ze onbereikbaar. Tenslotte komen ze in het café van Kortenaar terecht waar ze de staat van de wereld opmaken. Een typisch café waar rang noch stand een rol speelt. Een ideale plek voor een novelle van Elsschot. Een plek waar humor en tragiek samenkomen, waar de absurditeit en de zinloosheid van de situatie worden benadrukt, maar ook waar de menselijke warmte en solidariteit worden getoond. Laarmans en de drie zeelieden komen uit verschillende culturen en hebben verschillende opvattingen over religie, politiek en liefde. Ze proberen elkaar te begrijpen en te respecteren, maar er blijven ook misverstanden en vooroordelen bestaan. Ellschot zei zelf het volgende over Het dwaallicht “Ik heb in dat boekje in het licht willen stellen dat mensen van zéér verschillende stand, godsdienst, ras en kleur broederlijk met elkaar kunnen omgaan en vriendschap sluiten.” En waar kan je dat beter doen dan op café?
De zoektocht naar Maria is ook een zoektocht naar zichzelf. Laarmans verlaat zijn dagelijkse routine en wordt geconfronteerd met zijn eigen twijfels, verlangens en angsten, en probeert een zin te geven aan zijn bestaan. Hij is gefascineerd door de mysterieuze Maria van Dam, die symbool staat voor de onbereikbare liefde en het onbekende.
Laarmans voelt zich zowel aangetrokken als afgestoten door de exotische wereld van de Afghanen, die hij idealiseert en stereotypeert. Hij beseft dat hij niet echt tot hun wereld behoort, en dat hij ook niet meer thuis is in zijn eigen wereld. Toch kiest hij voor het bekende en weerstaat aan de verleiding om één van hen te worden. Maria blijft onvatbaar. Prachtig verwoord in het slot van het verhaal.
Met een laatste blik neemt hij afscheid van de desolate kroeg, van Kortenaar, van de jonge moeder en haar zuigeling en maakt dan de deur open met de statigheid van een hogepriester. Vóór ons ligt de leeggestorven stad als een ruïne in het maanlicht en ik zal dus nog een eindje meelopen, anders konden zij verdwalen.
Kom, oude sater, het is genoeg. Laat haar in vrede genieten van haar laatste sigaretten, dromen van haar sjaaltje en van haar pot gember. En loop door, dan wordt u wellicht de geilheid niet aangerekend die bij deze nachtelijke klopjacht uw stut is geweest.
Nu vooral niet gaan kniezen en niet mee naar Bombay, niet meer op zoek naar het nestje van Fathma, maar gauw naar huis met mijn krant om weer plaats te nemen in de kring van die waar ik aan gebonden ben en die mij vervelen, onuitsprekelijk.
En opnieuw aan Ali denkend, schiet mij een liedje uit mijn jeugd te binnen:
Adieu, adieu,
I can no longer stay with you,
I hang my harp on a weeping willow-tree
and may the world go well with thee.
Ja, broeders, dat het u goed mag gaan in de wereld. Dat Allah uw pad moge effenen en u behoeden op zee, om u terug te voeren naar uw bergen als de tijd gekomen zal zijn. En wat Maria en Fathma betreft, laten wij niet wanhopen, want de wil des Heren is immers ondoorgrondelijk.



Opmerkingen