De verwondering (1962) Hugo Claus
- Wouter Vanderstraeten
- 2 dagen geleden
- 4 minuten om te lezen

De verwondering wordt verteld door een 37-jarige leraar Engels - Duits, Victor Denijs de Rijckel, die zijn verhaal noteert in een psychiatrische inrichting. Hoe en waarom hij daar terechtkwam wordt door hem verduidelijkt in het boek, maar hoe zeker zijn we of dat echt is? Het verhaal is opgebouwd uit een nerveuze ik-vertelling, vol korte zinnen, herhalingen en koortsige sprongen in de tijd, waardoor voortdurend twijfel ontstaat over wat werkelijk is en wat waan.
De leraar beschrijft hoe hij zijn uitzichtloze leven in een kuststad achterlaat om op zoek te gaan naar Alessandra Harmedam, een mysterieuze vrouw die hij op een gemaskerd bal heeft gezien. Onder begeleiding van zijn leerling Verzele belandt hij in kasteel Almout, waar een gemeenschap van extreemrechtse bewonderaars verblijft rond de figuur Crabbe, een verdwenen Oostfrontstrijder. Door een persoonsverwarring wordt Victor Denijs de Rijckel als geestesverwant binnengehaald en krijgt hij toegang tot Alessandra.
Wanneer de bewoners echter ontdekken dat hij niet is wie hij beweert, slaan paranoia en geweld toe. De leraar wordt opgejaagd, gevangengenomen en uiteindelijk opgesloten – een moment dat het begin van het boek al verklapt, maar inhoudelijk juist alles op losse schroeven zet: wat is waar geweest en wat verzinsel?
Naast het “relaas” bevat de roman dagboeknotities en een notaboek, die commentaar geven op het voorafgaande, herinneringen vertellen en soms een collectieve “wij-stem” aannemen. Naarmate de roman vordert, vloeien die tekstsoorten in elkaar en identificeert de verteller zich steeds meer met Crabbe, tot zelfs in diens executie-fantasieën in Frankrijk.
De verwondering is geen evident boek. De hallucinerende toon, de jachtige en koortsige schrijfstijl maakt dit boek wel intrigerend. Het is een rijk, maar veeleisend boek dat qua thematiek en historische achtergrond. Door historische werkelijkheid te vermengen met waanbeelden en symboliek, toont Hugo Claus hoe moeilijk Vlaanderen na 1945 met dit verleden afrekende. Hieronder vind je daar meer uitleg over.
Centrale thema's
Centrale thema’s in deze roman zijn onder meer identiteit, waan en de morele erfenis van de Tweede Wereldoorlog. De verteller verliest gaandeweg zijn eigen identiteit en neemt andere rollen en stemmen aan, waardoor zowel hijzelf als de lezer voortdurend blijven twijfelen aan wat echt is en wat slechts een droom, herinnering of zelfrechtvaardiging. Die identitaire vervaging wordt ingebed in een bredere thematiek van schuld en collaboratie: Claus onderzoekt hoe de geest van het Oostfront en de fascistische sympathieën in Vlaanderen doorleven in nostalgische, bijna mythologische voorstellingen van een autoritair vaderland.
De fascinatie voor sterke leiders en zuiverende gemeenschappen gaat echter hand in hand met geweld en uitsluiting. Het kasteel fungeert als een soort gesloten systeem waarin de verleiding van autoriteit bijna onmerkbaar omslaat in dreiging en vervolging. Tegelijk speelt seksualiteit en verlangen een belangrijke rol: de achtervolging van Alessandra is niet alleen een romantische obsessie, maar ook een vluchtpoging uit de verstikkende banaliteit van het eigen bestaan. Ook hier wordt verlangen echter snel ambigu, en verandert het in een gevaarlijke vorm van betovering.
Ten slotte zet Claus sterk in op de onbetrouwbaarheid van verhalen. Het boek bestaat uit verschillende tekstsoorten en geheugenlagen, die elkaar tegenspreken of ondergraven, waardoor de lezer nooit zeker weet welke gebeurtenissen werkelijk plaatsvonden. De verwondering wordt zo een roman waarin waarheid geen vast gegeven is, maar een fragiel construct dat telkens weer door herinnering, waan en ideologie wordt overschreven.
De roman roept bij mij bovendien sterke associaties op met De donkere kamer van Damocles van W.F. Hermans. Net als bij Claus wordt de lezer geconfronteerd met een verteller wiens identiteit voortdurend wankelt en die zich gaandeweg steeds minder van zichzelf kan onderscheiden. Bij Hermans vervaagt het onderscheid tussen Osewoudt en Dorbeck, bij Claus loopt de leraar bijna letterlijk over in de figuur van Crabbe. Ook wat betreft het oorlogsverleden en collaboratie volgen beide auteurs een gelijkaardige denkbeweging: de Tweede Wereldoorlog vormt geen afgesloten episode, maar werkt latent door, als een ideologische onderstroom die identiteiten verteert en morele oriëntatie onmogelijk maakt. Beide romans tonen hoe identiteit, waarheid en werkelijkheid moeilijk te omschrijven begrippen zijn. Wat is goed en wat is fout? En wat met de grijze zone daartussen? Vragen die vaak moeilijk te beantwoorden zijn. Zeker wanneer mensen zwaar onder druk komen te staan, zoals in oorlogstijd. Hoe ook verder te leven in de donkere schaduw van het oorlogsverleden? Zowel voor daders, slachtoffers en hun families. Ik denk hier ook spontaan aan Marcel van Erwin Mortier en Het verslag van Brodeck van Philippe Claudel.
Historische achtergrond
De gedachten van Victor De Nijs de Rijckel razen voortdurend verder waardoor de vele verwijzingen naar WO II en de Vlaamse collaboratie met nazi-Duitsland soms vluchtig zijn. Daarom is het belangrijk om zicht te hebben op de historische achtergrond. Tijdens en na de Tweede Wereldoorlog sloten heel wat Vlamingen zich aan bij collaborerende organisaties, variërend van Vlaams-nationalistische bewegingen tot vrijwilligers voor het Oostfront aan Duitse zijde. Vooral de strijd tegen het “bolsjewisme” werd in die kringen voorgesteld als patriottische opdracht, wat na de bevrijding leidde tot een pijnlijke breuk binnen de Vlaamse maatschappij: wie collaborant was geweest werd gestraft, maar tegelijkertijd leefde bij sommige groepen het gevoel dat men onrechtvaardig was aangepakt en dat hun idealen “niet begrepen” waren.
In de roman herkennen we die mentaliteit in de verering van figuren als Crabbe: hij lijkt op de Oostfrontstrijders die na 1945 ofwel spoorloos verdwenen, ofwel heimelijk of zelfs openlijk werden verheerlijkt als helden van een mislukte “ideale” strijd. Ook de figuur De Keukeleire verwijst rechtstreeks naar een historische persoon, Joris Van Severen, leider van het fascistische Verdinaso. Van Severen droomde van een autoritair Diets rijk en werd in mei 1940 gearresteerd en uiteindelijk in Abbeville door Franse militairen geëxecuteerd. Voor sommige bewonderaars werd Van Severen achteraf een martelaar, wat Claus in de roman uitvergroot zodat de fascinatie voor een “leider” vrijwel religieuze proporties krijgt.
Ook de setting van het kasteel en de gesloten groep die er samenkomt, weerspiegelt kleine, maar reële restanten van fascistische en autoritaire sympathieën die decennialang in Vlaanderen bleven circuleren — vaak heimelijk, maar nooit helemaal verdwenen. Claus wijst zo op een verborgen continuïteit: zelfs nadat de oorlog voorbij is blijft het verleden onderhuids aanwezig in ideologie, taal, rituelen en bewondering voor “zuivere” leidersfiguren.



Opmerkingen