De voorstad groeit (1942) Louis Paul Boon
- Wouter Vanderstraeten
- 13 apr 2024
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 16 apr 2024
"Ook in de voorstad is het leven onverschillig. Daar hebt ge nu de laatste straat van de stad, een rijkemenschen-huis dat een beetje alleen staat, en den zot houdt met zeven andere huizekens op een root, schots en scheef, met hun rug tegen de vlakte, tegen de open wind van de stroom en de braakliggende gronden."
Met deze alinea opent de debuutroman "De voorstad groeit" van Louis Paul Boon die in de zomer van 1943 werd gepubliceerd bij uitgeverij Manteau.
Boon beeldt in De voorstad groeit zowel de zinloosheid van het leven als de kracht van gewone mensen uit.
āIk lach er mee, maar ik vraag mij af waarom de mensen niet gebleven zijn lijk de andere dieren, waarom wij en wij alleen moesten gekruisigd worden met die hel van het verstand dat alles wil ontleden en begrijpen, en dat ons niets bijbrengt dan vloeken en tranen. Hebt ge dat ooit van een beest geweten? Ze eten en slapen, ze drinken, paren en gaan dood, en ze zijn gelukkig. Wij niet, wij hebben het verstand dat ons doet vragen: waarom? En datzelfde verstand dat ons zegt: er is geen waarom, en als er toch een waarom moest zijn dan is er geen antwoord op.ā
Arm, rijk, jong en oud dromen van geluk, een nieuwe wereld, liefde, schoonheid, kunst,... maar zitten gevangen, zijn angstig, hebben tegenslagen, zijn ziek en worden geconfronteerd met de dood, telkens opnieuw. Het leven draait altijd maar door. De eeuwige terugkeer.
'Altijd dezelfde kromgegroeide boomkens, dezelfde huizekens die weer en wind over hen hebben zien gaan, die kleine kinderen hebben zien oud worden en sterven, en weer andere kinderen zagen groot worden, altijd andere en toch altijd dezelfde.'
Zijn personages laat hij handelen en spreken terwijl de voorstad verandert, uitbreidt, moderniseert. De stad met de steeds verder uitdijende voorstad als metafoor voor de onstuitbare veroveringsdrang van de moderniteit met in de voorhoede de moderne mens, die zich stelselmatig de vrije ruimte toe-eigent. De "zeven huizekens op een root, schots en scheef" en de bewoners vormen de oude wereld die moet ten ondergaan, zodat een prachtige nieuwe wereld zou kunnen verrijzen.
Alle personages hebben, zeker als ze nog jong zijn, hun eigen ideeƫn, idealen en vooral dromen, maar in de meeste gevallen verliezen ze dit alles naarmate ze ouder worden. De een raakt voor ze het weet zwanger en getrouwd (in die volgorde), een ander ziet zijn politieke idealen steeds onderuitgehaald worden door de macht en nog anderen trekken er op uit, om later getekend door het leven terug te komen. Een soldaat komt blind terug van het front, alcoholisme, seksueel en huiselijk geweld zijn eigen aan de voorstad.
"Iemand die gevallen is, zoekt gauw iemand anders die er ook ligt, al was het maar om niet alleen te zijn, alleen met een bezwaard geweten."
De stijl van Boon in zijn vroege werk kan gesitueerd worden binnen het "miserabilisme", een stroming of benadering waarbij de nadruk ligt op het tonen van de ellende, armoede, en het lijden van de menselijke ervaring. In dit geval de weergave van het leven aan de onderkant ergens in een voorstad.
"Ja, het leven is zo simpel niet."
Het thema van de eeuwige terugkeer komt ook mooi naar voor in het open einde van de roman.
"De ene zegt dit en de ander dat. En ... ach, enzovoort, enzovoort."
En moest Boon dit lezen zou hij waarschijnlijk denken. Jongen ge zoekt het veel te ver.
Comentarios