top of page

Het verslag van Brodeck (2008) Philippe Claudel

  • Foto van schrijver: Wouter Vanderstraeten
    Wouter Vanderstraeten
  • 8 feb 2024
  • 8 minuten om te lezen

Bijgewerkt op: 14 dec 2024


Het verslag van Brodeck is een parabel op de Shoah waarin het woord ‘jood’ niet één keer voorkomt, ook het woord Duitser of Nazi. Er is ook geen duidelijke plaatsing in tijd en plaats. Als lezer kan je die woorden en die tijd- en plaatsbepaling zelf invullen. Als lezer construeer je zelf een beeld van een afgelegen bergdorpje aan de Frans-Duitse grens, in de nadagen van de Tweede Wereldoorlog.


Een afgelegen dorp dat voor een buitenstaander idyllisch lijkt, maar waar tegelijk iets beklemmends vanuit gaat. Een typisch klein dorp met een kleine gemeenschap waar de herhaling van de seizoenen met hun feesten wordt gevierd, waar iedereen elkaar kent en waar intriges en oude vetes bestaan die onderhuids gisten, steeds klaar om open te barsten bij plotse veranderende omstandigheden.

De komst van een zonderlinge man, de "Anderer", die zijn intrek neemt in de plaatselijke herberg zorgt voor een aantasting in het broze evenwicht van de kleine gemeenschap. De komst van een vreemde was niet meer voorgevallen sinds de oorlog en deze verandering intrigeert, beangstigt, frustreert de bewoners.

De angst en frustratie bij de bewoners ontstaat omdat de "Anderer" hen een spiegel voorhoudt en hen confronteert met hun daden tijdens de oorlog die vaak niet fraai waren. De onderhuidse kolkende boosheid komt tot een climax, waarbij de "Anderer" zijn dood vindt. Een dood die je van ver ziet aankomen, maar waarin hij de "Anderer" lijkt in te berusten. De dood waar het dorp schuld aan heeft en een gezamenlijk geheim moet zien te bewaren. Brodeck, zelf een buitenstaander, is niet aanwezig bij de dood van de zonderling, maar wordt door de gezamenlijke raad van dorpsbewoners gevraagd op te schrijven wat er gebeurd is die bewuste avond.


Het boek start als volgt:


“Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken. Laat dat duidelijk zijn. Dat moet iedereen weten. Ik heb niets gedaan, en toek ik hoorde wat er gebeurd was had ik het liefst mijn geheugen gekneveld, de teugels strak aangetrokken zodat het zich zo koest zou houden als een marter in een stalen fuik, en er nooit meer een woord over gesproken." (p.1)


Brodeck heeft er niet om gevraagd. Details zijn niet nodig, de feiten zijn genoeg. Zolang maar duidelijk wordt dat de dood van de vreemdeling onvermijdelijk was. Hij krijgt de opdracht omdat hij gestudeerd heeft in de stad en een schrijfmachine heeft.


"Die schrijfmachine is al heel oud. Sommige toetsen zijn gebroken. Onderdelen om hem te repareren heb ik niet. Hij heeft kuren. Hij is doodmoe. Af en toe loopt hij vast, alsof hij er genoeg van heeft. Maar dat zei ik niet, want ik had geen zin om net zo te eindigen al de "Anderer"" (p.1)


Brodeck heeft geen keuze en start zijn onderzoek. Die zoektocht naar de waarheid van de dood van de "Anderer", wordt voor Brodeck een zoektocht in zijn eigen geschiedenis en die van zijn dorpsbewoners. De dood van de "Anderer" en de daaraan verbonden opdracht voor Brodeck doet hem terug in de diepe krater "de kazerskwir" van zijn herinneringen kijken. Zo zal hij naast het verslag van de dood van de "Anderer" ook het verslag van zijn leven schrijven, het verslag van Brodeck.

Hij denkt terug aan zijn deportatie tijdens de oorlog en aan zijn totale dehumanisatie. De periode waarin hij niet de mens, maar wel hond Brodeck was. Meer dier dan mens met maar één doel: overleven. Overleven om terug te keren naar zijn geliefde Emélia en naar Fédorine, de oude vrouw die zich reeds sedert zijn jeugd over hem ontfermde.


In flarden komen herinneringen van Brodeck terug. Hoe hij in het dorp is terechtgekomen, hoe hij is opgegroeid voor de oorlog, wat hij allemaal heeft ervaren tijdens de oorlog. Die ervaringen staan steeds in relatie met mensen die hij in zijn leven gekend heeft en die in al hun (on)menselijkheid prachtig worden beschreven. Zoals de herinnering aan onderwijzer Diodème die Brodeck het volgende toevertrouwde:


"Boeken, documenten en oude registers vormden zijn enige meubilair. 'Wat ik wil, is begrijpen,' had hij me op een dag toevertrouwd. 'Er wordt niets of bijna niets begrepen,' vervolgde hij. 'De mensen leven over het al­gemeen alsof ze blind zijn, en ze willen ook niet meer. Ik zou haast zeggen dat ze ervoor kiezen, zodat ze geen hoofdpijn hoeven te krijgen of duizelig hoeven te war­den: ze vullen hun maag, slapen, kruipen tussen de dijen van hun vrouw als hun bloed te heet wordt, voeren oor­log omdat hun dat wordt opgedragen, en sterven uitein­delijk, zonder precies te weten water daarna komt maar in de hoop dater iets is. Zelf doe ik al sinds mijn jonge ja­ren niets liever dan vragen stellen en de wegen naar de antwoorden vinden. Soms kom ik niet verder dan de weg, maar dat geeft niet, dan heb ik toch vooruitgang ge­boekt.' " (p.35)


Of de oudere man die Brodeck op zijn terugtocht uit het concentratiekamp onderdak gaf en hem liet aansterken. Nadat hij een aantal dagen had gerust, namen Brodeck en de oude, zwijgzame man afscheid.


"Hij gaf me een draagtas van grijze stof met leren riemen. Er zaten twee grote broden in, een zijde spek, een worst en wat kleding. 'Neem maar mee' zei hij, 'het is precies uw maat. Ze waren van mijn zoon, maar die komt niet meer terug. Zo is het vast het beste.'

...

'Goede reis Brodeck' Voor het eerst hoorde ik een trilling in zijn stem. Ik pakte zijn hand, een droge met levervlekken, die verkreukelde in mijn palm. Ook zijn hand trilde. 'En alstublieft', mompelde hij nog, 'vergeef het hem... vergeef het ze...' en toen stierf zijn stem weg." (p.85-86)


De man, de vader van een soldaat, mee verantwoordelijk voor alle leed. De dood van zijn zoon ziet hij als enige troost als enige manier voor zijn zoon om rust te vinden. De vader moet net als de andere overlevenden verder.


Ook in het dorp moet iedereen verder, maar de herinneringen aan de gruwel werken door. De pastoor van het dorp is door alle biechten en alle verhalen gekraakt en aan de drank overgeleverd.


“Ik zal sterven met alle gruwelijkheden die ze in mij hebben gestort." (p. 144)


Toch is zijn beschrijving over de oorlog en de mens zeer treffend.


De oorlog.. misschien heeft de mens die nachtmerries nodig. (…) Is het leven dan zo gruwelijk saai voor de mensen dat ze naar chaos en massamoord verlangen? Ik heb ze zien opspringen aan de rand van de afgrond, eromheen zien lopen en gefascineerd zien kijken naar de verschrikkelijke diepte waarin de meest afschuwelijke hartstochten vrij spel hebben. Slopen! Schenden! Slachten! Bevuilen! Je zou de moeten zien…” (p. 144)


Wanneer het dorp bezet wordt door vijandelijke troepen slaat de terreur toe en ontplooien de bezetters hun ideologie om de gemeenschap te zuiveren van onzuivere elementen. Zo komt Brodeck in het vizier en wordt hij afgevoerd. Verschrikkingen die Brodeck blijven achtervolgen.


"Ik dacht terug aan het kamp. Daar werden onze geesten uitsluitend in beslag genomen door de gedachte aan de dood. We leefden continu in het besef van onze eigen dood, en dat zal wel de reden zijn dat sommigen van ons gek werden.

...

'Ich bin nichts' stond er op het bord om de nek van de gehangene. We wisten heel goed dat we niets waren. Dat wisten we uitstekend. Een niets, overgeleverd aan de dood. Een slaaf van de dood. Een speeltje." (p.167)


De stempel van zijn anders zijn


“Waarom moest ik, net als duizenden anderen, een kruis dragen waar ik niet voor gekozen had, een kruisweg lopen die niet gemaakt was voor mijn schouders en waar ik niets mee te maken had? Wie had er ooit besloten dat mijn onduidelijke bestaan moest worden omgegooid en dat ik uit mijn schamele rust, mijn grijze anonimiteit moest worden getrokken om als een ongeleide, piepkleine bal door een enorm kegelspel te rollen? (p. 208)


Zijn vrees voor de massamens.


Ik sla al heel lang voor menigtes op de vlucht. Ik ont­loop ze. Ik weet dat ze de oorsprong zijn van alles, of bij­na alles. Van al het slechte, bedoel ik: de oorlog en de Ka­zerskwirs die de oorlog in de hoofden van zo veel mensen heeft geopend. Ik heh mensen bezig gezien als ze wisten dat ze niet alleen waren, als ze wisten dat ze er­gens in op konden gaan, dat ze op konden lossen in de massa die ze verzwolg en over ze heen stroomde, de mas­sa van duizend naar hun evenbeeld geschapen gezichten. (p.181)


Zijn vrees voor onwetendheid en domheid.

"Domheid is een ziekte die vaak samengaat met angst. Ze mesten elkaar vet en creëren een gangreen dat het liefst van alles om zich heen wil grijpen." (pg 292)


Brodeck over zijn dochtertje, die verwekt is tijdens een groepsverkrachting van zijn geliefde Emélia die in het dorp plaatsvond terwijl hij in het kamp zat:


“O, kleine Poupchette. Sommige mensen zullen je vertellen dat je een kind bent van het niets, een kind van smerigheid, verwekt door haat en angst. Sommige mensen zullen zeggen dat je een monster bent, voortgekomen uit gruwelijkheden, een smerig kind dat al smerig was voordat het geboren werd. Alsjeblieft, kleintje, luister niet naar ze. Ik zeg je dat ik je vader ben en dat ik van je hou. Ik zeg je dat er af en toe uit gruwelijkheid schoonheid, puurheid en gratie wordt geboren. Ik zeg je dat ik altijd je vader zal zijn. Ik zeg je dat de mooiste rozen soms opschieten uit een grond van ettervocht. Ik zeg je dat je de dageraad bent, de nieuwe dag, alle nieuwe dagen, en dat het enige wat telt is dat jij een belofte bent.” (p. 278)


Emélia die sindsdien als een geest, sprakeloos door het leven dwaalt.


Brodeck ziet zijn (over)leven als een straf voor de zaken die hij heeft moeten doen om te kunnen overleven tijdens de oorlog. Tijdens de deportatie naar het concentratiekamp zat hij dagenlang opgesloten in een overvolle beestenwagon zonder eten en drinken dicht opeengepakt. Op een bepaald moment besluit hij samen met een kompaan, Kelmar, de waterfles van een jonge, slapende moeder en haar kind te stelen en het laatste water te drinken.


"we dronken gulzig van het warme water, tot de laatste druppel, met gesloten ogen, alsof we nog nooit water hadden gedronken, in de wetenschap dat wat er door onze keel stroomde leven was, ja, leven, en het leven smaakte subliem en verrot tegelijk" (p.312)


"De vrouw en haar kind zouden hoe dan ook toch wel gestorven zijn, maar hoe logisch die gedachte ook was, hij was niet toereikend om de schanddaad uit te wissen die we hadden begaan. We beseften dat onze daad de grootste overwinning van on­ze beulen was. Kelmar misschien nog beter dan ik, want hij koos er korte tijd later voor om niet verder te leven. Hij koos voor een snelle dood. Hij koos ervoor zichzelf te straffen. Ik koos ervoor om te blijven leven, en mijn leven is mijn straf. Zo kijk ik ertegenaan. Mijn straf is al het lij­den dat ik sindsdien heb ondergaan. Mijn straf is Hond Brodeck. Mijn straf is Emelia's stilte, die ik af en toe be­schouw als het grootst mogelijke verwijt. Mijn straf zijn de nachtelijk terugkerende nachtmerries. En mijn straf is vooral het eeuwige gevoel dat ik een lichaam bewoon dat ik indertijd heb gestolen in de vorm van een paar drup­pels water. " (p.313)


Slachtoffers worden daders. Iedereen verliest.


Het boek eindigt met


Mijn naam is Brodeck en ik heb er niets mee te maken.

Ik heet Brodeck.

Brodeck.

In godsnaam, onthoud het.

Brodeck.


Een boek dat je dichtslaat, maar niet meer loslaat.





コメント


bottom of page