top of page

Het vuur (1916) Henri Barbusse

Bijgewerkt op: 8 uur geleden

ree


Inhoudelijke bespreking

Vanaf 1914 diende Barbusse als vrijwilliger in het Franse leger, waar hij elf maanden lang aan het front verbleef. Hij maakte deel uit van een regiment dat vooral belast was met het onderhoud van de loopgraven. Daar, tussen modder, kou, luizen en voortdurende dreiging van de dood, hield hij nauwkeurige aantekeningen bij over het dagelijkse leven van de soldaten. Uit die notities ontstond Le Feu (Onder Vuur), dat in 1916 verscheen — midden in de oorlog zelf. Die timing maakt het boek uitzonderlijk. Het is geen terugblik, maar een ooggetuigenverslag van iemand die nog in de oorlog leeft.


Barbusse beschrijft het leven van de gewone soldaat zonder heroïek of propaganda. Zijn stijl is sober, direct, soms bijna journalistiek. Je zou de vergelijking kunnen maken met George Orwell zijn verslag van de Spaanse burgeroorlog in de jaren '30. Barbusse wil geen helden scheppen, maar de oorlog in al zijn lelijkheid tonen met mensen die lijden, wachten en proberen te overleven.


De roman opent met een scène in een sanatorium, waar de oorlog wordt aangekondigd aan een groep zieke, reflectieve mensen. De reactie is niet patriottisch of heroïsch, maar filosofisch en fatalistisch. De oorlog wordt niet gezien als een strijd tussen naties, maar als een collectieve zelfmoord van de mensheid:


“Twee legers die elkaar bevechten, dat is één groot leger dat zelfmoord pleegt.”


Deze uitspraak is emblematisch voor Barbusse zijn visie: de oorlog is geen strijd tussen goed en kwaad, maar een systeem dat mensen vernietigt, een mechanisme waarin de mens slechts “materiaal” is. De soldaten zijn geen helden, maar slachtoffers van een onpersoonlijke machine. Het sanatorium als plaats voor reflectie komt later ook terug in De Toverberg (1924) van Thomas Mann. Daar zien we een vergelijkbare sfeer van bezinning en vervreemding. De sanatoriumbewoners leven in een wereld die losstaat van de realiteit, net zoals de soldaten bij Barbusse zich bevinden in een wereld die losstaat van het burgerlijke leven.


De escouade, de kleine groep soldaten rond wie het verhaal draait, is een mengeling van leeftijden en sociale achtergronden. Ze wachten, lijden, zoeken eten en rust, en ervaren een eindeloze sleur. “We zijn machines geworden om te wachten,” klinkt het wrang. Barbusse toont hoe het front niet alleen fysiek, maar ook moreel en psychologisch uitputtend is. De soldaten proberen in kleine momenten van warmte en kameraadschap nog betekenis te vinden, maar hun wereld wordt gedomineerd door honger, kou en de constante nabijheid van de dood.


Tijdens zeldzame momenten van rust zoeken de mannen toevlucht in de dorpen achter het front, waar ze proberen iets van het gewone leven terug te vinden. Ze ontmoeten burgers, drinken wijn, flirten, maar zelfs daar blijft de oorlog voelbaar. De routines van het front botsen met het verlangen naar menselijkheid: “Voor ons is oorlog altijd strijd en gevecht, altijd, altijd!” schrijft Barbusse. Wanneer de soldaten met verlof gaan, worden ze geconfronteerd met de kloof tussen front en thuis. Achter het front in Frankrijk lijkt de oorlog ver weg en lijkt het leven pijnlijk normaal. De burgermaatschappij begrijpt niets van hun werkelijkheid wat voor frustratie zorgt bij de soldaten.


In de latere hoofdstukken wordt het lijden nog intenser. Barbusse beschrijft in detail de ontberingen van de soldaten: modder tot aan de knieën, schuilplaatsen vol luizen en ratten, bevroren voeten, en het voortdurende tekort aan voedsel. Een rauw, maar symbolisch moment is het hoofdstuk over het rauwe ei. Een soldaat die na dagen honger één ei vindt en dat ervaart als een godsgeschenk.


Toch zijn er ook momenten van menselijkheid, vriendschap en reflectie. De personages beseffen dat hun echte vijand niet de Duitse soldaten zijn, maar de oorlog zelf — een systeem dat hen vermorzelt. “We leven oog in oog met deze doden,” schrijft hij, en aan het einde van de roman klinkt het bijna profetisch: “Niemand komt hieruit, niemand.” In de laatste pagina’s keert de auteur zich openlijk tegen het militarisme en pleit hij voor gelijkheid en solidariteit: “Gelijkheid is de grote formule van de mens.”


Maatschappelijke impact

Toen Le Feu in 1916 verscheen, veroorzaakte het een storm van reacties. Het kreeg de Prix Goncourt, de belangrijkste Franse literaire onderscheiding, en werd in tientallen talen vertaald. Soldaten herkenden zichzelf in de woorden van Barbusse, de mensen op het thuisfront kregen een beeld van wat de soldaten meemaakten, intellectuelen prezen zijn eerlijkheid. Tegelijk vonden legerkringen en nationalisten het boek defaitistisch en schadelijk voor het moreel van de troepen. Toch werd juist die controverse een bron van kracht. Le Feu doorbrak de censuur en gaf de oorlog een menselijk gezicht.


Het boek legde de basis voor een nieuwe, realistische oorlogsliteratuur en inspireerde later auteurs als Erich Maria Remarque, die Im Westen nichts Neues (1928) schreef, en Louis-Ferdinand Céline, wiens Voyage au bout de la nuit (1932) dezelfde grimmige visie op de oorlog en de menselijke waanzin deelt. Beide schrijvers bouwden voort op de erfenis van Barbusse: de ontmaskering van oorlog als morele en existentiële catastrofe.


Over de auteur

Henri Barbusse (1873–1935) was een Franse schrijver, journalist en overtuigd humanist. Hij studeerde Franse literatuur en werkte na zijn studie korte tijd als persattaché bij het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarna koos hij voor de journalistiek en de literatuur. Hij trouwde met de dochter van de symbolistische dichter Catulle Mendès en bewoog zich in de Parijse literaire wereld van het fin de siècle. Aanvankelijk schreef hij poëzie en romans in symbolistische stijl, maar de Eerste Wereldoorlog veranderde zijn leven en schrijverschap radicaal.


Na de Eerste Wereldoorlog was Barbusse diep getekend door wat hij had meegemaakt. Hij verwierp geweld, nationalisme en het idee van heldendom. In de jaren na 1918 zocht hij naar een ideologie die structureel vrede en gelijkheid kon brengen. Voor hem bood het communisme, en vooral de jonge Sovjet-Unie, dat alternatief. Een maatschappij zonder klassen, zonder imperialistische oorlogen, waar het volk centraal stond. Hij richtte mee de Association Républicaine des Anciens Combattants (ARAC) op en werd een actieve vredespropagandist. Samen met Romain Rolland stichtte hij de Clarté-beweging, een internationaal netwerk van linkse intellectuelen dat streefde naar vrede en sociale rechtvaardigheid.


Echter in de praktijk vereenzelvigde Barbusse zich in de jaren twintig en dertig steeds meer met de Sovjetpropaganda. Hij reisde verschillende keren naar Moskou, werd bevriend met leden van de Communistische Partij en schreef zelfs een biografie van Stalin waarin hij de dictator voorstelde als “de belichaming van de vrede en de vooruitgang.” Dat werk werd later gezien als een van de duidelijkste voorbeelden van persoonsverheerlijking in de Franse literatuur. Critici verweten hem dat hij blind was voor de onderdrukking, censuur en terreur in de Sovjet-Unie. Daarmee werd zijn positie ethisch dubbelzinnig. De man die met Le Feu een eerlijk en menselijk beeld van oorlog gaf, koos later de kant van een systeem dat zelf geweld en onderdrukking gebruikte.


Veel historici zien dit als een voorbeeld van ideologische verblinding. Barbusse geloofde oprecht dat het communisme de enige weg was naar vrede en rechtvaardigheid, en wilde niet aannemen dat de Sovjet-Unie dat ideaal had verraden. Hij zag Stalin niet als dictator, maar als een instrument van de geschiedenis — iemand die orde bracht na chaos.


Zijn latere werken, zoals Jésus (1927), waarin Jezus wordt voorgesteld als de grondlegger van het communisme, en Les Bourreaux, over het geweld op de Balkan, tonen zijn evolutie van oorlogssoldaat tot internationale vredesactivist. Hij overleed in 1935 tijdens een reis door de Sovjet-Unie en werd begraven op het kerkhof Père Lachaise in Parijs, tussen de grote denkers en schrijvers die hij bewonderde.


Barbusse blijft zo een complexe figuur. Tegelijk idealist en propagandist, getuige van de gruwel en later verdediger van een systeem dat zelf geweld gebruikte. Toch blijft Le Feu een monument van eerlijkheid en menselijkheid — een boek dat de stem van de gewone soldaat liet weerklinken en dat tot vandaag een van de krachtigste aanklachten tegen de oorlog is.

 
 
 

Opmerkingen


bottom of page