De mythe van Sisyphus (1942) Albert Camus
- Wouter Vanderstraeten
- 2 jul
- 9 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 8 jul

Het absurde ontstaat uit de confrontatie van de mens die vraagt, en de wereld die op een onredelijke wijze zwijgt.
Deel 1. Redenering van het absurde
Albert Camus opent zijn boek De mythe van Sisyphus met een opvallende stelling:
“Er bestaat maar één werkelijk ernstig filosofisch probleem: dat van de zelfmoord.”
Daarmee bedoelt hij niet dat we allemaal meteen deze drastische stap overwegen, maar wel dat de fundamentele vraag van de filosofie volgens hem heel concreet is:
Is het leven de moeite waard om geleefd te worden?
Als het leven geen zin heeft, waarom zouden we het dan voortzetten? Camus vertrekt vanuit een ervaring die veel mensen herkennen, al beseffen we dat misschien niet meteen: de ervaring van het absurde. Het absurde ontstaat wanneer de mens, die op zoek is naar betekenis, orde en samenhang, geconfronteerd wordt met een wereld die zwijgt. We stellen vragen – over waarom we bestaan, wat de zin van alles is – maar de wereld geeft geen antwoord. Dat kan ons plots overvallen, vaak op een onverwacht moment. Wat we altijd als vanzelfsprekend beschouwden, voelt ineens leeg aan. Alles lijkt vreemd, alsof we van buitenaf naar ons eigen leven kijken. Camus noemt dat de confrontatie met het absurde: het besef dat er geen diepere reden of hoger doel schuilt achter ons bestaan.
De vraag is dan: Hoe moeten we leven met dat besef? Camus bespreekt drie mogelijke reacties.
De eerste is de zelfmoord als fysieke daad, maar Camus verwerpt deze optie. Hij ziet zelfmoord als een ontkenning van het absurde, een manier om het probleem te omzeilen. Volgens hem moeten we net het absurde erkennen én ermee leren leven.
De tweede reactie is wat Camus noemt de filosofische zelfmoord. Daarmee bedoelt hij de neiging van veel mensen – en filosofen – om toch een zin aan het leven toe te kennen, door te vluchten in geloof, religie of andere vormen van troost. In plaats van het absurde onder ogen te zien, wordt er een hogere werkelijkheid bedacht waarin alles toch betekenis krijgt. Camus noemt dit oneerlijk denken. Voorbeelden zijn denkers als Kierkegaard, die de ‘sprong naar het geloof’ maakt, of religieuze mensen die geloven dat God een plan heeft. Voor Camus is dat een manier om de stilte van de wereld op te vullen met hoopvolle antwoorden die niet gebaseerd zijn op feiten, maar op verlangen.
De derde en enige aanvaardbare reactie volgens Camus is het aanvaarden van het absurde zonder eraan te ontsnappen. Juist door te beseffen dat het leven geen vooraf bepaalde zin heeft, ontstaat er volgens Camus een nieuwe vrijheid. We zijn niet langer gebonden aan een ‘hogere’ opdracht of doel, en dat maakt ons volledig verantwoordelijk voor ons eigen leven. Zonder absolute waarheden, zonder goddelijke wetten of vaste betekenis zijn we vrij om ons leven zelf vorm te geven.
Camus noemt die laatste optie een leven in opstand. Niet opstandig in de zin van rebellie tegen de maatschappij, maar als innerlijke houding van weigering om op te geven. De mens in opstand erkent het absurde en kiest er toch voor om te leven. Hij geeft zijn leven zin, niet omdat er een universeel antwoord is, maar omdat hij zelf betekenis creëert, dag na dag.
In plaats van de absurditeit als een reden tot wanhoop te zien, nodigt Camus ons uit om haar te aanvaarden als het begin van een echt en eerlijk leven. Door de zinloosheid niet te ontkennen, maar er middenin te staan, kunnen we een intens en vrij bestaan leiden. Voor Camus is dat geen pessimistische boodschap, maar net een oproep tot voluit leven – zonder leugens, zonder illusies, maar met open ogen.
Deel 2. De absurde mens
In het tweede deel van De mythe van Sisyphus richt Albert Camus zich op het leven met het absurde.
Wat doet de mens die het absurde aanvaardt? Hoe leeft iemand die erkent dat het leven geen hogere zin heeft, maar toch weigert te vluchten in geloof of wanhoop?
Camus noemt deze figuur de absurde mens. Hij beschrijft hem niet als een theoretisch ideaal, maar als iemand die leeft vanuit het besef van het absurde. Camus onderzoekt dit aan de hand van drie concrete types of levenshoudingen: het Don Juanisme, het toneel en de verovering. Elk van hen verzet zich op een eigen manier tegen het absurde, niet door het op te lossen, maar door het ten volle te leven.
Don Juanisme – Het verlangen naar intensiteit
Don Juan is bij Camus geen simpele rokkenjager of een moreel losbandige. Hij is een symbool van de mens die leeft in het moment en die zich niet laat binden aan één grote liefde of aan vaste waarden. Hij weet dat er geen eeuwige waarheid of absolute liefde bestaat, en kiest daarom voor herhaling en variatie in zijn ervaringen. Net omdat hij weet dat het leven eindig is, wil hij er zoveel mogelijk uit halen. Niet om meer te bezitten, maar om dieper te leven. In het licht van het absurde is Don Juan dus een figuur die niet leeft voor de ‘betekenis’, maar voor de ervaring. Zijn leven is een aaneenschakeling van momenten, zonder hogere bedoeling, maar vol passie.
Het toneel – Leven als een reeks rollen
De tweede figuur die Camus bespreekt is de acteur. Het toneel staat symbool voor het meervoudige leven. In plaats van één vaste identiteit te hebben, leeft de acteur vele levens, in verschillende rollen, verhalen en gedaantes.
De acteur weet dat niets blijvend is, maar hij omarmt die vergankelijkheid en maakt er gebruik van. In plaats van zich vast te klampen aan één zelfbeeld of levensverhaal, leeft hij telkens anders. Hij beleeft vele levens in één bestaan, net omdat hij weet dat het absurd is te streven naar ‘de ware identiteit’.
Voor Camus is het toneel daarom een voorbeeld van hoe de absurde mens intens en gevarieerd kan leven, zonder te zoeken naar een vaste waarheid. Het gaat niet om wat waar is, maar om wat geleefd wordt.
De verovering – Handelen in het volle besef van zinloosheid
De derde figuur is de veroveraar of held. Camus denkt hierbij niet aan de klassieke oorlogsheld, maar aan iemand die bewust handelt in een absurde wereld. De veroveraar creëert zijn leven door daden, niet door theorieën of geloof.
Deze figuur weet dat zijn handelen niets ‘eeuwigs’ tot stand brengt. Er is geen hogere rechtvaardiging voor zijn daden. Toch kiest hij ervoor te handelen, vol vuur, vastberadenheid en betrokkenheid. Zijn kracht ligt in het feit dat hij blijft doen, zelfs zonder garantie op betekenis.
Camus ziet in de veroveraar de mens die vrijheid omzet in verantwoordelijkheid. Hij weet dat er geen absoluut goed of kwaad bestaat, maar neemt toch positie in en kiest.
Deel 3. Kunst en het absurde
Je moet leven met het absurde, je moet zijn wetten erkennen en hun fysieke realiteit terugvinden. In dat opzicht is het scheppen van een kunstwerk het absurde geluk bij uitstek.
Filosofie en de roman
Camus benadrukt dat niet alleen filosofen, maar ook kunstenaars zich bezighouden met fundamentele vragen over het bestaan. Een roman kan net zo goed een filosofisch werk zijn als een academische tekst. Denk aan schrijvers als Dostojevski, Kafka en natuurlijk Camus zelf. Zij gebruiken verhalen om te onderzoeken wat het betekent om mens te zijn in een wereld zonder duidelijke zin.
Toch is er een belangrijk verschil. De filosoof zoekt naar helderheid en logische redenering, terwijl de romanschrijver complexiteit en tegenstrijdigheid toelaat. In romans kunnen personages twijfelen, falen, zichzelf tegenspreken. De roman is dus een vorm van denken, maar op een levendige en menselijke manier. In plaats van één waarheid op te leggen, toont de roman ons meerdere perspectieven.
Voor Camus is dit essentieel. Kunst moet niet proberen het absurde op te lossen, maar het zichtbaar maken. Een goede roman stelt vragen, maar geeft geen definitieve antwoorden. Zo blijft ze trouw aan het absurde.
Kirilov
Camus bespreekt het personage Kirilov, afkomstig uit Dostojevski’s roman Boze geesten. Kirilov is geobsedeerd door de vrijheid van de mens. Hij komt tot de conclusie dat, als er geen God is, de mens totaal vrij is – zelfs om zichzelf van het leven te beroven. Zijn zelfmoord is volgens hem een soort ultieme daad van bevestiging van de menselijke vrijheid: als ik sterf uit vrije wil, dan bewijs ik dat ik God niet nodig heb.
Camus vindt Kirilov fascinerend, maar hij is het niet eens met zijn conclusie. Volgens Camus is Kirilovs zelfmoord een poging om een religieuze leegte op te vullen met een heroïsche daad. Dat is een vorm van ‘filosofische zelfmoord’ (zoals besproken in deel 1): het is nog steeds een poging om het absurde te overwinnen, niet om het te aanvaarden.
Wat Camus wel waardeert in Kirilov is het radicale denken, het serieus nemen van de afwezigheid van God. Maar de echte absurde mens, zegt Camus, kiest ervoor om te leven in die afwezigheid, niet eruit te ontsnappen
Het kunstwerk zonder toekomst
Tot slot bespreekt Camus wat het betekent om een absurde kunstenaar te zijn. In een wereld zonder vaste betekenis heeft kunst geen ‘heilig’ doel meer. Ze kan niet langer troost bieden, wijzen op een hogere orde of een diepere waarheid openbaren. Toch betekent dat niet dat kunst nutteloos is. Integendeel.
De absurde kunstenaar weet dat zijn werk tijdelijk en vergankelijk is. Hij verwacht geen onsterfelijkheid of universele waarheid. Hij maakt kunst omwille van het maken zelf. Camus noemt dit het kunstwerk zonder toekomst: een creatie die geen belofte inhoudt, maar die leeft in het heden.
Voor Camus gaat het niet om ‘waarom’ iemand kunst maakt, maar dat iemand kunst maakt – als antwoord op het absurde, als manier om bewust en intens te leven. De kunstenaar doet wat Don Juan, de acteur of de veroveraar ook doen: leven zonder hoop, maar met passie.
Zo wordt kunst geen ontsnapping aan het absurde, maar juist een vorm van revolte ertegen: ik weet dat mijn werk geen eeuwigheid heeft, en toch maak ik het.
De mythe van Sisyphus
In het vierde en laatste deel van zijn boek brengt Albert Camus alles samen wat hij eerder heeft opgebouwd. Hij doet dat op een bijzondere manier: door een oude Griekse mythe te herinterpreteren. De figuur van Sisyphus wordt het symbool van de absurde held – de mens die leeft met het absurde, zonder hoop, maar met waardigheid.

Sisyphus was koning van Korinthe, maar door zijn sluwheid, opstandigheid en verzet tegen de goden werd hij gestraft. Hij moest voor eeuwig een zware steen een berg opduwen. Telkens wanneer hij bijna boven was, rolde de steen weer naar beneden. En dan kon hij weer opnieuw beginnen. Eindeloos. Zwaar. Zinloos.
Op het eerste gezicht lijkt deze mythe een tragisch verhaal over uitzichtloosheid en straf, maar Camus ziet er iets anders in: een krachtig beeld van de menselijke conditie. Voor hem belichaamt Sisyphus de situatie van de moderne mens. We leven in een wereld zonder hoger doel, en toch blijven we streven, werken, liefhebben, creëren. Ook al weten we dat alles eindig is, ook al weten we dat er geen ‘ultieme’ zin is, blijven we verder doen.
De steen die Sisyphus telkens opnieuw naar boven duwt, is voor Camus een metafoor voor het leven zelf: ons dagelijks werk, onze herhalingen, onze verantwoordelijkheden. Net zoals Sisyphus wordt ook de mens telkens geconfronteerd met de zinloosheid van zijn bestaan.
Maar – en hier komt Camus’ centrale punt – Sisyphus is geen slachtoffer. Op het moment dat hij de berg afloopt om zijn steen opnieuw op te halen, weet hij wat hem te wachten staat. Hij kent de zinloosheid van zijn taak. En toch doet hij verder. Hij is zich bewust van zijn lot, maar weigert zich erbij neer te leggen.
Volgens Camus is het bewustzijn van het absurde de sleutel. Wie onbewust in de sleur leeft, leeft als een slaaf. Maar wie het absurde erkent en zich er toch niet door laat breken, leeft als een vrij mens. Sisyphus is dus geen tragisch figuur omdat hij moet lijden, maar omdat hij weet dat zijn arbeid zinloos is – en toch blijft volhouden. In die zin overstijgt hij zijn lot: zijn opstandigheid, zijn bewustzijn en zijn weigering om op te geven maken hem tot een held.
Het verrassendste aan Camus’ interpretatie is misschien zijn laatste zin.
“Men moet zich Sisyphus als een gelukkig mens voorstellen.”
Waarom gelukkig? Omdat hij de zinloosheid niet ontkent, maar aanvaardt. Omdat hij zijn lot eigen heeft gemaakt. Omdat hij weigert te vluchten in hoop, religie of wanhoop. Hij vindt zijn vrijheid in het hier en nu.
In plaats van een zin aan het leven te geven die er niet is, kiest Sisyphus ervoor zijn lot zelf te dragen. Hij wordt niet gebroken, maar sterker. Zijn opstand is zijn waardigheid.
Met deze mythe geeft Camus een krachtig beeld van zijn hele filosofie: het leven is absurd, maar de mens kan vrij zijn als hij weigert zich te onderwerpen aan illusies. Leven is dan geen kwestie van hoop, maar van bewustzijn, verzet en trouw aan zichzelf.
Sisyphus is de absurde held omdat hij het absurde niet ontvlucht, maar wel de zinloosheid erkent. Zo slaagt hij erin zijn vrijheid te behouden door te blijven handelen, zonder hoop op verlossing.
Is het leven de moeite waard om geleefd te worden?
Camus' antwoord is duidelijk ja. Op voorwaarde dat we het absurde aanvaarden, ons ertegen verzetten, en voluit leven in het besef van de vergankelijkheid. Zoals Sisyphus zijn steen telkens opnieuw opduwt, zo kiest de absurde mens voor een leven zonder illusies, maar met moed, vrijheid en intensiteit.
Comentários