top of page

Wat nu, kleine man? (1932) – Hans Fallada

Bijgewerkt op: 4 jul 2023



ree

Hans Fallada heeft tijdens zijn turbulente leven een aantal boeken geschreven die een zeer scherp tijdsbeeld geeft van het Duitsland van de jaren ’30 en ’40. In Wat nu, kleine man? beschrijft Hans Fallada het leven van Johannes Pinneberg en zijn zwangere verloofde Emma ‘Engeltje' Mörschel. Zij proberen het hoofd boven water te houden tijdens de late jaren twintig van de vorige eeuw. De Weimarrepubliek loopt op zijn laatste benen, de grote economische crisis heeft Duitsland in zijn greep. Het extremisme zoekt zijn weg.


Pinneberg is veroordeeld om eenvoudige, slechtbetaalde jobs aan te nemen, overgeleverd aan de willekeur van zijn werkgevers. Toch blijft het koppel hoopvol en heeft een droom om mooie toekomst uit te bouwen. Het jonge paar woont in een provinciestadje in Duitsland waar Pinneberg bij een handelaar in aardappelen en meststoffen werkt. Omdat hij niet ingaat op de avances van de dochter van zijn baas en weigert over te werken, wordt hij ontslagen. Pinnebergs moeder, met wie hij al sinds zijn jeugd een getroebleerde verhouding heeft, schrijft dat het stel naar Berlijn moet komen. Pinneberg kan als verkoper in een warenhuis beginnen.


In de metropool Berlijn, waar hun kind wordt geboren, worden Pinneberg en Engeltje al snel meegesleurd in de maatschappelijke ontwikkelingen. Voor de gewone man is het leven te hard en lukt het niet om op een eerlijke manier het hoofd boven water te houden. Toch geven ze hier niet aan toe. De droom van een degelijk leven drijft echter steeds verder weg. Steeds meer wordt het een opgave om een waardig leven te leiden. Uiteindelijk trekken ze zich terug op het platteland in de omgeving van Berlijn. Daar hebben ze van een oud-collega van Pinnenberg, die inmiddels zijn brood verdient met de verkoop van pornografische afbeeldingen, de beschikking gekregen over een tuinhuis. Engeltje verdient wat geld bij met naaiwerk terwijl Pinneberg als huisman zijn dagen slijt.


In een van de laatste hoofdstukken reist Pinneberg naar Berlijn om het geld van de werkelozensteun op te halen. Engeltje vraagt hem bananen en echte boter te kopen. Nadat hij een paar oude schulden heeft afgelost, blijkt het al te laat voor zijn boodschappen. Deze schijnbaar terloopse gebeurtenis zorgt voor een hartverscheurende slotscène. Een confrontatie dat zijn dromen op een waardig leven vervlogen zijn.


Nu is hij waarachtig de boter en bananen vergeten en het is al negen uur, hij kan in geen enkele winkel meer terecht. Pinneberg is woedend op zichzelf en wordt nog treuriger. Zò kan hij toch niet thuiskomen, wat moet Engeltje wel van hem denken? Misschien kan hij toch bij de achterdeur van de een of andere winkel terecht. Hier vlakbij is een grote delicatessenwinkel, hel verlicht, misschien is er nog iemand in de zaak. Hij drukt zijn neus tegen de etalage om iemand te ontdekken. Hij moet zijn boter en bananen hebben!

Naast hem zegt plotseling een stem: “Doorlopen alstublieft”. Pinneberg krijgt een schok, hij is echt geschrokken en kijkt om. Een agent staat naast hem. Heeft die hem bedoeld?


“Doorlopen! Begrepen?” zegt de agent harder.


Er staan nog meer mensen voor de etalage, mensen die goedgekleed zijn, maar voor hen is dit bevel niet bestemd. Alleen Pinneberg is gesommeerd, daaraan is geen twijfel mogelijk. Hij is helemaal in de war. “Wat, Wat? Maar waarom! Mag ik hier dan niet?” Hij stamelt en begrijpt het eenvoudig niet.


“Komt er nog wat van?” vraagt de agent. “Of moet ik soms…” Hij heeft een gummiknuppel aan een riempje om zijn pols en heft hem wat hoger op. Alle mensen staren naar Pinneberg.

Pinneberg zou wat willen zeggen, kijkt de agent aan, zijn lippen trillen. Hij kijkt de mensen aan. Tot vlak bij de etalage staan ze nu al. Goedgeklede mensen, fatsoenlijke mensen. Maar in de spiegelende etalageruit ziet hij nog iemand anders. Een bleke schim met een versleten winterjas en een broek met teervlekken en platgetrapte schoenen.

En plotseling begrijpt hij alles, nu hij deze agent en al deze fatsoenlijke mensen en deze blinkende winkelruit ziet. Hij begrijpt dat hij hier niet meer hoort.


Hij is gestruikeld, uitgegleden, aan lagerwal geraakt, afgeschreven.

Een keurig uiterlijk: vroeger.

Arbeid en zeker bestaan: vroeger.

Verder komen en hopen in de toekomst: alles vroeger, vroeger, vroeger.


Armoede betekent niet alleen ellende.

Armoede is ook strafbaar.

Armoede is een schandvlek.

Armoede maakt je verdacht.


Hij is nog minder dan een kleine man, hij is niemand meer, zelfs geen mens: …ze hebben me van het trottoir geduwd… ze hebben me weggejaagd… hoe kan ik de mensen nu nog in de ogen kijken' zegt hij als hij na een lange, nachtelijke zwerftocht weer thuis is.


Maar je kunt mij toch in de ogen kijken, jongen!', zegt Engeltje, ‘Altijd! Altijd! Je bent toch bij mij, we horen toch bij elkaar…'.


Een hartverscheurend einde met toch ook de troost van de onvoorwaardelijke liefde tussen twee mensen.

 
 
 

Opmerkingen


Write a title here. Click to edit and add your own.

This is a paragraph area where you can add your own text. Just click “Edit Text” or double click here to add your own content and make changes to the font. It's a great place to tell a story about your business and let users know more about you.

bottom of page