Het onweer uit de Vlasschaard (1907) Stijn Streuvels
- Wouter Vanderstraeten
- 30 jun 2023
- 3 minuten om te lezen
Bijgewerkt op: 12 jul 2023

Het onweer uit de Vlaschaard
In de Vlaschaard beschrijft Stijn Streuvels het klassieke thema van de moeilijke vader-zoon relatie. De vader, boer Vermeulen, is een rijke herenboer met veel land en personeel. Hij staat voor traditie. Zijn zoon Louis wil de zaken anders doen en is jong, ambitieus. Een typisch generatieconflict dat iedereen wel herkent in zijn eigen situatie. Het boek loopt uit op een krachtmeting met als inzet de Vlaschaard of vlasakker. Als lezer volg je het proces van de vlasteelt van de ‘zaaidhede’ of de zaaitijd tot het ‘slijten’, het uittrekken of oogsten. Streuvels beschrijft het leven op het land en op de boerderij echt prachtig. Het was heel belangrijk om het vlas zo goed mogelijk te laten groeien om zo de beste prijs te krijgen van de slijters. Dit waren opkopers die het vlas dan doorverkochten aan de textielindustrie. Vlas was/is een teer gewas dat in de korte bloei zeer afhankelijk is van het weer. Het mag niet te nat zijn, niet te droog. Een zwaar onweer kan de oogst vewoesten. Te vroeg verkopen was dusdom, het vlas echter te lang laten staan en zo kans maken op bijvoorbeeld een zwaar onweer zorgde voor constante zorgen. De boeren uit de buurt waren reeds eerder begonnen met het binnenhalen. Dit ging gepaard met allerhande rituelen die het midden hielden tussen geloof en bijgeloof. Ook prachtig beschreven door Streuvels. Het slijten van het vlas van boeren uit de buurt verliep voorspoedig en mondde uit in uitbundige feesten. Bij het lezen deed het mij wat denken aan de boerenbruiloft. Ook zoon Louis was voorstander om het binnen te halen, maar vader Vermeulen hield het been stijf. Tot hij dan toch toestemming geeft, helaas verloopt het binnenhalen van het vlas niet zoals gehoopt. Terwijl Louis de leiding neemt, begint het in de verte te rommelen:
De slijters hernamen het werk omdat de jonge boer geen teeken gaf om 't veld te ruimen: hij wrocht zelf en wilde niet gelooven dat er iets boven zijn hoofd gereed hing om te vallen. Hij wrocht zonder opkijken en hij gaf goeden moed aan de meisjes die ontsteld gerochten en hij loech om hare truntachtige vrees.
- Zijt ge bang voor den donder? spotte hij. 't Is maar wat geruchte! - Siska, zing een liedje!
Nog maar rechts had hij het uitgesproken, zonder dat 't nog verwacht was, scheurde de hemel van ends ont ends open en 't vuur gulpte eruit als uit een ovenmond. Medeen knetterde en kraakte de donderslag en verliep hij in een grof gedommel dweers door de wolken. Een nieuwe windvlaag bracht de eerste regendruppels. Zwaar als marbels pletsten ze in schuinen val. Dat was de inzet. Een tweede bliksemslag seffens en een heviger donderkraak doordreunde den hemel en gulpend nu kwam het water neergeruifeld, schoot het in stralen slaggelings als éen stroom, zoo geweldig dat 't striemde en ruischte door de lucht, dat 't schuimde op den grond. Daarna kwamen de hagelsteenen bij heele bressen, gruisdikke en wit, trommelden en dansten ze als knikkers die wippen tegen den hardgedroogden bodem.
Nu gilden de meisjes het uit, ze slaakten een luiden kreet en gestopen, met de rokken op haar hoofd geslagen, liepen ze in éen vaart naar 't boschje toe. Daar vonden zij beschutting onder de zwaar gekruinde eiken, zij sloegen er 't water uit haar kleeren en pollefokten zich in de varens en in 't mos. De manskerels hielden het ook niet meer uit, ze lieten alles vallen en zeerden weg van den vlaschaard en kwamen onder de boomen staan aan den rand waar ze de vernieling vóor hun oogen zagen gebeuren. De wind bruischte in de boomen dat 't kraakte en zoefde; ruischend speitte het slagwater in schuine lijnen met wolken waterstof die voortzwiepten langs den grond en heel de luchtruimte als met een mist vervulden. Herhaaldelijk sloeg de hemel open en toe; de bliksem slingerde keer op keer, rap als de zwong van een goudene schicht. Schunderende donderslagen robbelden met einden zwaar gedreun en gedommel dat de grond daverde bij elken nieuwen slag.
De stilte en de schoone Joop der effene zomerdagen had zoolange naareen aangehouden en nu kwam zoo onverwacht die razende woeling dat de menschen er verpaft en radeloos stonden op te kijken. Het vlas dat zoo langen tijd in de vreedzaam aaiende lucht, zonder krook of stoornis was opgegroeid en gerijpt, werd nu dien uitersten dag, gepakt, vermooscht, geslegen en geslingerd en weerloos stond het in de macht van dien zelfden wind die ineens zot en baloorde scheen en 't al vernoozelen wilde.



Opmerkingen